Wederopstanding der doden
WEDEROPSTANDING DER DODEN
Gebruik en misbruik
Hoe verder wij komen in de tekst van het Apostolicum, hoe meer vragen er rijzen. De oorspronkelijke tekst van Nicea (325) volstond met een (trinitarisch) antwoord op de vraag ‘wie is God?’ ‘Kerk,’ ‘Vergeving van zonden,’ ‘Wederopstanding en eeuwig leven’ zijn er in de vierde eeuw bij gekomen. Of de Apostolische Geloofsbelijdenis deze artikelen van het Nicenum heeft overgenomen blijft een open vraag. Hoewel de oudste (doop)belijdenissen uitsluitend spreken over de Triniteit, zijn er desniettemin al uit de derde eeuw teksten bekend die in verkorte vorm de Kerk, de Vergeving en/of de Wederopstanding vermelden. Duidelijk is dat in ieder geval het trinitarische antwoord op de vraag ‘wie is God’ (en wie niet) in de belijdenis centraal staat. De rest is aanhangsel.
Historische kwesties over al of niet latere toevoegingen laten wij nu maar terzijde. Veel belangrijker is de vraag hoe de traditie met deze toevoegingen is omgesprongen. Daar komen namelijk de vragen. De Kerk als plaats waar de gemeente het Woord hoort en beantwoordt, een Geestelijke ruimte om samen in te leven, is een bijbelse notie. Er blijft dan een kritische afstand tussen de Kerk met hoofdletter en de kerkelijke instituten. Maar zodra dat onderscheid wegvalt en kerkelijke instituten zich op eigen gezag vereenzelvigen met de Kerk van Christus, gaat het mis. Dan wordt de Kerk een instituut dat van ons is en dat wij met alle middelen tegen ketterijen of voortgaande secularisatie moeten beschermen. Dat zien wij dan ook helaas aan alle kanten gebeuren.
De Kerk belijdt met ‘Vergeving der Zonden’ dat in Messias Jezus de ‘heidenen’ in het verbond van Israël met JHWH zijn opgenomen. Dat is het punt in de verkondiging van het ‘Nieuwe Testament’ en er is niets tegen dat in het Credo nog eens uit te spreken. Maar waar liep het op uit? Op de kerkelijke boetepraxis: absolutie uitgedeeld door de priester voor ieder individu dat zijn misstappen heeft opgebiecht. Misschien heeft het individuele mensen soms geholpen. Maar het maatschappelijke effect was dat ‘gelovigen’ massaal, met ziel en lichaam, werden geketend aan een kerkelijk instituut dat morele chantage met die ‘vergeving’ niet schuwde. De Protestantse kerken hebben de Roomse boetepraxis niet voortgezet. Maar hoe ook daar eeuwen lang morele chantage is gepleegd op geestelijk weerloze mensen die zouden hebben ‘gezondigd’ tegen een voor Gods Gebod uitgegeven benepen, kleinburgerlijke moraal, behoeft helaas geen toelichting.
Tenslotte spreekt het Apostolicum over de ‘Wederopstanding van het vlees en het eeuwig leven.’ Het misbruik gaat van kwaad tot erger. Want wat voor verschrikkelijke dingen zijn met dit artikel – en dan met name met het ‘eeuwige leven’ – niet uitgehaald! Arme, misbruikte, door gewetenloze machthebbers uitgebuite mensen zijn zoet gehouden met de belofte dat hun tenslotte in de hemel recht zou worden gedaan en ze daar een heerlijke toekomst tegemoet gingen. Wanneer ze tenminste hier op aarde zich neerlegden bij hun ‘lot’ en zich ‘fatsoenlijk’ gedroegen. Dat was, zelfs wanneer het te goeder trouw door de kerk werd verkondigd, toch niet minder dan vroom bedrog!
Opstanding in de bijbel
Want hoe spreekt de bijbel hierover? In het ‘Oude Testament’ komt de opstanding uit de doden alleen voor in Daniël 12:2, (1) een nawijsbaar ‘late’ tekst, ergens uit het midden van de tweede eeuw v.Chr. Uit het ‘Nieuwe Testament’ kennen wij de discussie met de Sadduceeën, ‘die zeggen dat er geen opstanding is’. (2) Zij waren de regenten, de mensen met vermogen en invloed. Voor hen was ‘opstanding’ een bedreiging. Zij lieten de zaak liever zoals hij was. De Farizeeën daarentegen behoorden tot het gewone volk. Voor hen was ‘opstanding’ de zekerheid dat het niet altijd moest blijven zoals het was. De opstanding was voor hen geen bedreiging, maar ‘troost’; ‘troost’ in de bijbelse zin van dat woord: dat dit uitzichtloze ‘lot’ wordt doorbroken. (3)
De uitdrukking ‘opstanding van het vlees’ komt in het ‘Nieuwe Testament’ niet voor. Wel is er vaak sprake van ‘de opstanding van de doden.’ ‘Vlees’ kunnen wij mijns inziens verstaan als polemische toespitsing van ‘doden.’ Verworpen wordt de gedachte dat de ‘opstanding der doden’ ergens buiten onze waarneembare wereld plaatsvindt. Niet een betere, zuiverder, meer spirituele kant van ons mensen, maar dat zwakke, makkelijk te misleiden, voortdurend verdrukking lijdende ‘vlees’, dát staat op in een radicaal nieuw leven. Wanneer de kerk de opstanding van het vlees belijdt, spreekt zij daarmee uit dat deze wereld, door menselijke stommiteit overgeleverd aan de machten van vernietiging, niet de laatste waarheid is over ons bestaan. Het zal werkelijk anders worden en daarom kan het te allen tijde ook werkelijk anders gaan.
De Griekse tekst van de Apostolische Geloofsbelijdenis heeft overigens geen ‘wederopstanding’ maar alleen ‘opstanding (anastasis).’ Dat ‘weder’ komt vermoedelijk uit de Latijnse traditie: resurrectio. Het voordeel van ‘wederopstanding’ is dat nog eens extra duidelijk wordt dat het om deze wereld gaat. Het bezwaar ervan is echter dat het absoluut nieuwe, ongedachte en onverwachte van deze opstanding terugtreedt. De ‘opstanding van het vlees’ is niet ‘deze wereld nog een keer’, maar: deze wereld helemaal nieuw. De belijdenis van de opstanding geeft mensen die zich niet neerleggen bij de schijnbare overmacht van ellende en dood een nieuw ‘hart’, een nieuw lef. ‘Opstanding’ is niet zo ver weg als men zou denken. Het heeft alles te maken met ‘opstand.’
Eeuwig leven
De term ‘eeuwig leven’ komt in het ‘Oude Testament’ slechts één keer voor, alweer in Daniel 12:2. Met ‘leven van de eeuw’ wordt gezien de context kennelijk bedoeld leven van een toekomende, nieuwe eeuw, (4) in een wereld vrij van schande. Dat in tegenstelling tot ‘deze eeuw’ die geen vrijheid en geen liefde kent, maar een wereld is gedompeld in ‘schande en afschuw’. ‘Eeuw’ is in het latere Hebreeuws niet alleen een aanduiding van een periode, maar ook ‘wereld’, in de zin van materiële en geestelijke omgeving waarin mensen zich bewegen. (5)
Het ‘Nieuwe Testament’ neemt de uitdrukking ‘eeuwig leven’ (‘leven van de eeuw’) over uit de Griekse vertalingen van Daniël 12:2. Verwarrend is dat veel vertalingen, de Statenvertaling zelfs consequent, een lidwoord toevoegen dat in het Grieks ontbreekt en vertalen met: ‘het eeuwige leven’. (6) ‘Eeuwig leven’ (‘leven van de eeuw/wereld’) is op zichzelf niets. Duidelijk moet worden over welke eeuw/wereld het dan gaat: deze kwade en kwaadaardige wereld (7) of de wereld die ons van Godswege wordt aangereikt en waarin pas werkelijk kan worden geleefd.
‘Opstanding’ is een bijbelse notie en een centraal gegeven in het ‘Nieuwe Testament’: deze wereld (‘eeuw’) hoeft niet te blijven zoals hij is. ‘Eeuwig leven,’ daarmee verbonden als aanduiding van de wereld waarheen Messias Jezus ons meeneemt, is eveneens een fundamenteel bijbels woord. Met een onsterfelijke ziel die overleeft in het hiernamaals heeft het echter niets van doen. ‘Leven na de dood’ komt in het ‘Oude Testament’ helemaal niet voor. Integendeel, teksten als Pred. 3:21, Psalm 88 en 115:17 ontkennen met zoveel woorden dat er zoiets is als ‘leven na de dood’. De paar teksten die soms worden aangehaald om het tegendeel te bewijzen, zoals Ps. 73:24 en Job 19:25v., zijn op zijn minst exegetisch problematisch. Ook in het ‘Nieuwe Testament’ zoekt men tevergeefs naar teksten die een individuele onsterfelijke ziel en voortzetting van het menselijk leven na de dood veronderstellen. Teksten die dan soms worden genoemd (o.a. Lukas 16:23 en 23:43) zijn ook zonder deze aanname begrijpelijk.
Waar komen dan die ons zo vertrouwde voorstellingen van de scheiding van lichaam en (onsterfelijke) ziel en een leven na de dood vandaan? Niet uit de bijbel, maar uit de Griekse literatuur, met name uit de Phaedo van Plato. Die dialoog beschrijft hoe Socrates op de laatste dag van zijn leven uitvoerig met zijn vrienden spreekt over leven en dood. De dood is de bevrijding van de ziel uit de beperkingen van het lichaam. Na de dood gaat de ziel van goede mensen naar een sfeer van heerlijkheid, terwijl de ziel van boosdoeners wordt overgeleverd aan pijniging.
Dat zijn voorstellingen die men in de vroege kerk alom aantreft en vandaar in het christendom gemeen goed zijn geworden. Op zichzelf is daar niets tegen. Waarom zouden mensen zich geen voorstelling mogen maken van dingen waarvan zij niets kunnen weten? Zolang het maar geen vlucht wordt uit deze wereld. Helaas gebeurt dat dikwijls wel. Misschien is het daarom beter te blijven bij de verwondering dat wij deze (trinitarische) God mochten leren kennen, meer nog, dat wij door Hem worden gekend. (8)
Rochus Zuurmond
-––––––––
1 Letterlijk: ‘Velen van hen die slapen in het stof van de akker zullen ontwaken, dezen tot leven van de eeuw, en genen tot schande, tot afschuw van de eeuw.’
2 Matt 22:23 parr., Hand. 23:8.
3 Goed voorbeeld is Jes. 40:1-11.
4 Vgl. Markus 10:30.
5 Het gaat in Daniël 12 niet over leven tegenover dood, maar om twee ‘werelden’.
6 In de courante Nederlandse vertalingen is het een rommeltje. NBG (1951) en NBV hebben bij de Synoptici altijd het lidwoord, maar laten het bij Johannes als regel weg. In Romeinen voegen beiden overal ‘het’ toe. Merkwaardig is dat in Joh. 17:2, Gal. 6:18 en 1Joh. 3:15 de NBG het lidwoord weglaat, maar de NBV het opnieuw toevoegt.
7 Gal. 1:3.
8 Gal. 4:9.