Onze Vader: brood
ONZE VADER: BROOD
Probleem
Niemand weet zeker hoe deze vierde bede van het Onze Vader moet worden vertaald. De grondlegger van de christelijke exegese, Origenes (±185−±253), had er al een probleem mee. In 2011 is dat niet anders. Dat betekent nog niet dat iedereen dan maar kan doen wat hij of zij mooi vindt. Een discussie over een zo belangrijke tekst als het Onze Vader kan op grond van argumenten worden gevoerd. Die zijn er bij ieder voorstel: pro en contra. Daarover gaat, heel summier, dit artikel.
De moeilijkheden beginnen al met een verschil tussen Lukas en Matteüs. Uit de gebruikte werkwoordsvormen1blijkt dat Matteüs bij het ‘geven’ denkt aan de omstandigheden van dat moment, terwijl Lukas een permanente gang van zaken beschrijft. Ook wat precies met ‘brood’ wordt bedoeld is problematisch. Is het hier, zoals vaak in het ‘Oude Testament’, een metafoor voor voedsel in het algemeen?2 Daaraan verbonden is de vraag of het ‘brood’ in het Onze Vader een eschatologische en/of cultische betekenis heeft; en zo ja: welke. Het grootste probleem is echter het Griekse woord epiousios, meestal vertaald met ‘dagelijks’. Origenes, bepaald niet de eerste de beste als het op kennis van Griekse taal en literatuur aankwam, verklaarde al: “Men moet weten dat het woordje epiousios nergens bij Griekse auteurs voorkomt, niet bij filosofen, maar ook niet in normaal spraakgebruik. Het lijkt er op dat de evangelisten het zelf hebben gevormd.”3
Precies daar ligt nog een probleem. Epiousios is een obscuur woord. Desniettemin gebruiken zowel Matteüs als Lucas het.4 Wanneer je in zo’n centrale tekst – nota bene een tekst voor liturgisch gebruik! – een vreemd, onbekend woord opneemt, dan doe je dat niet voor niets. Wat zou de reden kunnen zijn?
Suggesties
Het bekende Duitse woordenboek voor het Griekse Nieuwe Testament van Bauer/Aland noemt voor epiousios vier mogelijkheden: (1) voor het bestaan noodzakelijk, (2) voor de betrokken dag, (3) voor de volgende dag, (4) toekomstig. Het Engelse standaardwerk van Liddell & Scott geeft twee mogelijkheden: (1) voldoende voor de komende dag, (2) voor een dag. Het Nederlandse Lexicon voor het Nieuwe Testament van Johan Murre geeft de voorkeur aan ‘voor de dag van morgen’, en noemt als tweede keus: ‘nodig tot onderhoud’, ‘voldoende’, ‘toereikend’.
Zelf zou ik in hoofdzaak drie typen vertaling willen onderscheiden. In het eerste geval leidt men epiousios af van een werkwoord dat met beweging (ook de gang van de tijd) te maken heeft. Dan leest men ep-iousios en vertaalt met ‘dagelijks’5, of ‘gedurig’6 of met ‘dat op ons toekomt’7, of ‘van morgen’8. ‘Gedurig’ denkt vermoedelijk onder andere aan de ‘gedurige toonbroden’ (Ex. 25: 30, Num. 4: 7). ’Toekomstig’ of ‘van morgen’ vindt steun in een opmerking van Hieronymus (± 400), die zegt dat epiousios in het (apocriefe, verloren) ‘Evangelie naar de Hebreeën’ wordt weergegeven met ‘mahar’ dat crastinum, d.w.z. ‘op de dag van morgen’ of ‘toekomstig’ betekent. De vertaling zou dan worden: “ons brood van morgen (d.w.z. toekomstig brood) geef ons heden.”9 ‘Toekomstig’ is uiteraard een aanduiding van de maaltijd in het koninkrijk van God.10
In het tweede geval leest men epi-ousios, afgeleid van het werkwoord ‘zijn’. Dat doet de Latijnse Vulgata: supersubstantialis, d.i. bovenwezenlijk: wat het eigene te boven gaat, of meer filosofisch: transcendent, de zichtbare werkelijkheid overstijgend.11 Zo sluit het aan bij de klassieke categorie van ‘wezen’: Latijn substantia, Grieks ousia.12 Het is, begrijpelijk gezien hun culturele achtergrond, de eerste keus van alle klassieke commentatoren.
Het derde type vertaling ziet epiousios niet in de eerste plaats als wat het grammaticaal is: een bepaling van het brood, maar leest in epiousios een eigenschap van de consument. Het brood wordt dan ‘noodzakelijk’, brood ‘dat wij nodig hebben.’13 Wij vinden – afgezien van de Peshitta14 – deze verklaring in de GNB, de NBV en de Naardense bijbel. De taalkundige basis is zwak. Hoe je epiousios ook wendt of keert, ‘dat wij nodig hebben’ komt er niet uit. De verklaring voor de huidige populariteit van deze vertaling ligt mijns inziens veelmeer bij het moderne ik-gerichte denken dat ons allen onbewust degradeert tot louter consumenten.
Geestelijk brood
Het ‘brood’ waarom wij in het Onze Vader bidden is volgens alle vroege exegeten ‘geestelijk’, ‘brood uit de hemel’ en tenslotte Christus zelf. Allen15 noemen zij gewoon brood, c.q. voedsel, weliswaar als mogelijkheid, maar dan – typisch platoons: het lagere voert ons naar het hogere – alleen als pedagogisch opstapje naar ‘geestelijk voedsel,’ een term die wij in de tweede eeuw al tegenkomen in de Didache.16 Het ‘eten’ van woorden is een metafoor voor ‘verwerken,’ ‘in je opnemen.’17
Deze ‘geestelijke’ exegese is heel begrijpelijk tegen de achtergrond van Joh. 6: 22-59, waar Jezus, met een duidelijke toespeling op het Manna uit Ex. 16, zegt: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.” Uiteraard denkt vrijwel iedereen, vanaf Ignatius18 († 110), hier direct aan het brood van de eucharistie.
‘Brood’ functioneert vaak als symbool, denk bijv. aan het ‘brood der verdrukking’ in de joodse liturgie van Pesach en aan ellendebrood (Deut. 16: 3), tranenbrood (Ps. 80: 6), smartenbrood (Ps. 127: 2) en treurbrood (Hos. 9: 4). De omstandigheden waaronder men leeft concentreren zich als het ware een moment in het ‘brood’ dat men gezamenlijk eet. Het ‘brood’ kan in het Onze Vader een symbool zijn voor wat er gaande is in de vergaderde messiaanse gemeente, namelijk dat God – zoals alle vroege exegeten zeiden – ons zijn woorden en tenslotte zijn Woord (d.i. Christus) geeft.
Een christologische exegese van epiousios is dus mijns inziens niet onmogelijk. Opvallend is dat bij Matteüs Jezus de enige gever is van brood, met als culminatie de instelling van het Avondmaal (26: 26). Het gaat mijns inziens echter te ver het ‘brood’ uit het Onze Vader volledig te laten opgaan in de individueel aan particulieren toegediende hostie. ‘Brood’ blijft aanduiding van samen leven: gedachtig aan het verleden, uitziend naar de toekomst (1Cor. 11: 26).
Vertaling
De vertaling ‘brood dat wij nodig hebben’ is filologisch zwak en ook nog lelijk. Wat wij ‘nodig hebben’ halen wij in de supermarkt. Er blijven mijns inziens voor epiousios twee serieuze kandidaten over: ‘dagelijks’ en ‘van morgen’.
Sinds de Oud-Latijnse bijbel uit de 2e/3e eeuw is ‘dagelijks’ verreweg de meest voorkomende vertaling. Vóór ‘dagelijks’ pleit de associatie aan het ‘dagelijkse’ Manna (Ex. 16: 4), versterkt doordat wij in typisch oudtestamentische taal bidden om ‘brood’ en niet om ‘voedsel’. Tegen ‘dagelijks’ pleit dat dit bij Matteüs feitelijk al bij ‘vandaag’ lijkt inbegrepen, terwijl het bij Lukas zelfs expliciet tot verdubbeling leidt. Bovendien zou er bij ‘dagelijks’ geen reden zijn voor het obscure epiousios, want ‘dagelijks brood’ kan in het Grieks eenvoudiger worden gezegd.19
Ook ‘brood van morgen’ heeft oude papieren. Het sluit, mijns inziens terecht, eveneens aan bij het Manna, des te nadrukkelijker omdat het Manna als ‘brood uit de hemel’ al in het ‘Oude Testament’ en de voorchristelijke joodse literatuur een ‘geestelijke’ betekenis had.20 Dat laat ruimte voor een christologisch moment. Er tegen pleit dat je ook ‘brood van morgen’ in het Grieks eenvoudiger zou kunnen zeggen.21
Maar misschien is epiousios bewust als onbekend en dubbelzinnig woord gekozen omdat het, net als in Matt. 4: 4, over méér gaat dan ‘brood’ alleen. Wij bidden dat wij ‘heden’22 deel zullen hebben aan wat in Christus vanuit de hemel op de aarde geschiedt: de goede schepping. De gezamenlijke maaltijd in de gemeente is daarvan een teken. Ligt dan ‘brood van morgen’ niet het meest voor de hand?
Rochus Zuurmond
Auteur is emeritus predikant (PKN) en was hoogleraar Bijbelse Theologie aan de UvA
1 ‘Geef’ resp. als imperativus van aoristus en praesens.
2 Origenes wijst al op Ex. 34: 28. Zie bijv. ook Gen. 3: 19, 1Kon. 13: 8-23, TZeb. 4: 7, Mar. 3: 20, etc.
3 Peri Euchès (Over het Gebed) XXVII,7 (PG XI, kol. 509).
4 Vermoedelijk ontlenen beiden epiousios aan ‘Q,’ de hypothetische bron met woorden van Jezus.
5 Oud-Latijn, Ethiopisch, Deux Aes, Luther, SV, NBG, Tyndale, King James, Vissering, Can., Oec.. HSV en de meeste Levens van Jezus.
6 Diatessaron, Oud-Syrisch, Gothisch.
7 Koptisch Sahidisch.
8 Koptisch Bohaars en Leidse Vertaling.
9 Hieronymus, Commentarium in Evangelium Matthaei Lib. I, CapVII. (PL 26, col. 43).
10 Jes. 25: 6, Matt. 8: 11, 22: 2, Luc. 14: 15, etc.
11 ‘Bovenwezenlijk’ vindt men in alle van de Vulgata afhankelijke teksten: de rooms-katholieke vertalingen van Wycliff (Engels, 1389), Maurentorf (Nederlands, 1559) en Douai-Reims (Engels, 1582), alsmede in het Diatessaron Toscano en als doublet in de Codex Fuldensis.
12 Bijv. Aristoteles, Cat. IV/V.
13 Sommigen schrijven deze verklaring toe aan Origenes, maar dat is een misverstand. Origenes verdedigt de afleiding van ousia en vraagt zich af wat het ‘wezenlijke’ is aan het ‘brood’ waarom wij vragen. Dat wij het ‘nodig hebben’ kan in de ogen van deze doorgewinterde platonist onmogelijk ‘wezenlijk’ zijn voor dit brood. Natuurlijk hebben wij ‘brood’ broodnodig, maar dat slaat op een eigenschap van ons, niet van het brood!
14 De Peshitta is de Syrische standaardvertaling uit ±400. Mogelijk heeft, zoals vaker, Spr. 30: 8 een (bedenkelijke) rol gespeeld.
15 M.u.v. Origenes, die de letterlijke interpretatie ‘misleiding’ (pseudodoxia) noemt.
16 Did. 10: 3.
17 Hermas 88: 8, vgl. Ez. 3: 1-3, Hen. 32: 3.
18 EpRom. 7: 3.
19 Zie Jac. 2: 15 “dagelijks voedsel.”
20 Zie de impliciete verwijzing naar het Manna in Matt. 6: 34 en vgl. voor de ‘geestelijke’ interpretatie Ps. 78: 23-25, 105: 40, SapSal. 16: 20v., 3Bar. 8: 11, 1 Cor. 10: 3, Openb. 2: 17.
21 Bijv. LXX 2Kon. 6: 28, Prov. 27: 1, Jes. 56: 12 (mss); Mat. 6: 34, Hand. 4: 3, 5, 1 Cor. 15: 32, Jak. 4: 13v. etc.
22 Ex. 16: 25.