Bijbel en belijdenis

logo-idW-oud

 

BIJBEL EN BELIJDENIS

Rochus Zuurmond, emeritus-hoogleraar bijbelse theologie, schrijft voor ons de komende tijd een serie artikelen over de Apostolische Geloofsbelijdenis. Hij begint in deze bijdrage met een algemene inleiding. (redactie)

Bijbel

In de Kerk is van de oorsprong af de Bijbel uitgangspunt en richtpunt geweest. Alleen sinds de 18e/19e eeuw zijn daar andere factoren bijgekomen: de natuur, de menselijke ervaring, de maatschappelijke orde. Maar zelfs dan blijft de Bijbel belangrijk. Zonder Bijbel geen Kerk. Daarmee zal vermoedelijk iedereen het eens zijn. Alles hangt vervolgens af van de interpretatie die wij aan Bijbelse teksten geven. Dan blijken spoedig de meningsverschillen.

Een paar voorbeelden. ‘Is de Bijbel historisch betrouwbaar?’ De vraag is m.i. een anachronisme: het idee ‘historisch betrouwbaar’ is modern en niet goed van toepassing op een antieke tekst. Mijn antwoord is dus overwegend ‘nee‘, maar het aantal mensen dat geneigd is massief met ‘ja’ te antwoorden is nog steeds vrij groot en neemt eerder toe dan af.

Een ander voorbeeld. Zijn de morele voorschriften van de Bijbel (‘Oude Testament’ en ‘Nieuwe Testament’) ook voor ons geldig? M.i. meestal niet, omdat wij leven in een totaal andere situatie. Maar voor zeer velen vormen ‘bijbelse normen en waarden’ de ruggengraat van de kerkelijke verkondiging.

Derde voorbeeld. Een lange kerkelijke traditie, die al in het ‘Nieuwe Testament’ begint, legt het ‘Oude Testament’ allegorisch uit. Men onderscheidt dan een ‘oppervlakkige’ of ‘letterlijke’ betekenis en een ‘diepere’ of ‘geestelijke’ betekenis. Ik meen dat allegorische exegese ons niet is toegestaan, hoewel ik vind dat een goede en goed voorbereide lezer soms dingen hoort in een tekst die een oppervlakkige lezer zullen ontgaan. Maar de teksten zeggen niet eigenlijk iets anders dan wat ze woordelijk zeggen. Zo worden er keuzen gemaakt en hopelijk – met een beroep op de teksten zelf – verantwoord.

Wij doen er goed aan de resultaten van modern Bijbelonderzoek kritisch te bekijken en niet alles wat in vaktijdschriften verschijnt voor zoete koek aan te nemen. Er bestaat ook daar, bij alle zakelijk beargumenteerde historische en literaire kritiek, soms een rijkelijk onkritische houding ten opzichte van de eigen historische situatie. Sommige bijbelwetenschappers vinden het niet nodig te bedenken dat ook zij spreken vanuit hun vooronderstellingen. ‘Objectiviteit’ is een prijzenswaardig ondernemen, maar valt niet automatisch samen met wat bij ons, in de academie bijvoorbeeld, gebruikelijk is.

Het is mij echter totaal onmogelijk de bijbelwetenschap van de laatste twee eeuwen massief te negeren, bijvoorbeeld met een beroep op ‘geloof.’ Veel te gemakkelijk heeft men dat in het verleden gedaan. Mensen werden – met de beste bedoelingen – dom gehouden. Nu het moderne bijbelonderzoek in gepopulariseerde en gesimplificeerde (soms ook danig gecorrumpeerde) vorm via de media iedereen bereikt, krijgen wij de rekening gepresenteerd. Men ‘gelooft’ er niets meer van. Of men ‘gelooft’ het allemaal nog op de verondersteld ouderwetse manier. Je kunt echter het verleden niet repeteren. Spoedig komt dan het moment dat dit ‘geloof’ als een kaartenhuis ineen stort.

De Bijbel is voor mij een gezaghebbend boek, maar dat gezag is ‘geestelijk.’ D.w.z. het brengt mij als hoorder/lezer in beweging, het verandert mij en mijn leven, het brengt mij tot andere loyaliteiten dan die van de bestaande orde, het opent wegen voor mij die ik uit mijzelf vermoedelijk nooit had gevonden. Maar het is geen pakket goddelijke INFO. Op die manier, kleingeestig belerend, moraliserend en historiserend, ga ik niet met deze teksten om, ga ik met geen enkele tekst van betekenis om. Ook niet met de teksten van de Christelijke belijdenisgeschriften.

Belijdenis

De Kerk heeft vele belijdenisgeschriften, uit de Oudheid zowel als uit de tijd van de Reformatie. Het bekendste is de ‘Apostolische Geloofsbelijdenis’, die in de huidige vorm uit de vroege Middeleeuwen stamt, maar in hoofdzaak teruggaat op teksten die al in de tweede eeuw werden gebruikt bij de Doop. In tegenstelling tot latere belijdenissen is er in de Apostolische Belijdenis vrij weinig te merken van dogmatische geschilpunten. Weinig, maar niet niets. De woorden ‘Schepper van hemel en aarde’ zijn een latere toevoeging. Waarom? Vanwege opvattingen uit de tweede en derde eeuw, zoals van Marcion en Gnostici. Deze theologen schaften het gehele ‘Oude Testament’ af en leerden dat de ‘Maker van het Heelal’ (term van Plato!) een kwaadaardige godheid was, totaal verschillend van de ‘Vader’ van Jezus Christus. De Kerk kon dat uiteraard niet accepteren. Dat vond zijn neerslag in een toevoeging aan de tekst van de Geloofsbelijdenis.

Eigenlijk is het altijd zo gegaan. Belijdenissen zijn in de Oudheid niet ontstaan omdat theologen zo nodig wat moesten zeggen of uit de behoefte een systeem te bouwen. Belijdenissen zijn ontstaan en gegroeid in de polemiek met opvattingen die naar het inzicht van de toenmalige Kerk de Bijbelse boodschap ondermijnen. Vooral in de latere Belijdenisgeschriften herkent men de achterliggende dogmatische problemen. Zo weerspiegelen bijvoorbeeld de tamelijk uitvoerige formuleringen over Jezus in de ‘Geloofsbelijdenis van Nicea’ de dogmatische discussies over de godheid van Jezus in de kerk van de derde en vierde eeuw.

Een ‘belijdenis’ is dus een publieke uitspraak van de Kerk omdat de situatie er nadrukkelijk om vraagt. Een belijdenis is geen reglement van een vereniging. Een belijdenis is evenmin een juridisch document dat bepaalt wie er bij hoort en wie niet. Voor het formuleren van een belijdenis moet een praktische aanleiding bestaan. Vaak moet een dwaalleer, een leer die ons van de Bijbelse verkondiging weg voert, worden weersproken. Het laatste voorbeeld uit de geschiedenis was de ‘Barmer Thesen’ uit 1934, een geschrift dat jammer genoegd nooit als belijdenisgeschrift is aanvaard, maar dat wel als zodanig was bedoeld. Het corrigeert een theologie die, soms tegen wil en dank, de ideeën van het Nationaal Socialisme toeliet. Zwijgen zou dan kunnen worden uitgelegd als toestemmen. In een dergelijke situatie moet de Kerk spreken, haar geloof opnieuw belijden.

Een belijdenisgeschrift van de Kerk heeft dus een dubbele functie. In de eerste plaats wil het aan de Kerk woorden geven om haar geloof in God uit te spreken. Wij zouden dat de liturgische functie kunnen noemen. In de tweede plaats worden in een belijdenis af en toe zaken die dit geloof zouden verduisteren rechtgezet. Wij zouden dat de dogmatische functie kunnen noemen. Een scheidslijn tussen deze twee is echter niet te trekken. We zouden kunnen zeggen dat de belijdenis het dogma ‘viert’. De alleroudste christelijke geloofsbelijdenis is waarschijnlijk ‘Jezus is Heer’ (Rom. 10:9, 1Cor.12:3). Dat belijdt de Kerk in haar liturgie; het zijn woorden waarin en waarvan zij leeft. Tegelijk is het een dogmatische uitspraak zonder weerga, gericht tegen iedere machthebber die op die titel ‘Heer’ aanspraak zou maken. En dat waren – en zijn – er velen.

Eén ding moeten wij daarbij niet vergeten: een Belijdenis wil tenslotte niets anders zijn dan een richtlijn bij het lezen van de Bijbel, een poging in de (filosofische) terminologie van de eigen tijd het kader van de Bijbelse verkondiging aan te geven. ‘Filosofisch’ niet omdat men zo graag filosofeerde, maar omdat dit nu eenmaal het begrippenmateriaal was waarmee men leefde. Augustinus, bijvoorbeeld, is filosofisch een Neoplatonist. Je kunt erover twisten of de neoplatoonse filosofie niet een te nadrukkelijk stempel heeft gezet op zijn theologie. Maar je kunt niet van Augustinus verwachten dat hij Engels of Nederlands schrijft of theologiseert in de termen van een postmoderne gedachtewereld. Wij moeten hem proberen te begrijpen in zijn eigen antieke, d.i. neo-platoonse gedachtewereld.

Hetzelfde geldt voor een belijdenis. Het is een poging in die tijd en onder die omstandigheden te zeggen wat het Bijbelse getuigenis voor ons als Kerk betekent. Die tijd en die omstandigheden mogen wij niet verwaarlozen. Het zou immers kunnen gebeuren dat formuleringen die toen zinvol waren nu minder zinvol zijn. Het zou zelfs kunnen zijn dat formuleringen die toen hebben gediend de Kerk te bewaren bij de boodschap van de Bijbel, haar nu van die boodschap zouden vervreemden. Dat ligt niet aan de Belijdenis, dat ligt aan ons die haar mechanisch en ondoordacht citeren. Daarom heeft het zin de oude belijdenissen van tijd tot tijd als het ware opnieuw te ijken op hun Bijbelse oorsprong. Niet om de Kerk van vroeger te kritiseren, maar om dat wat de ouden in hun wereld hebben gezegd te begrijpen en het hen zo goed mogelijk in onze wereld na te zeggen.

De cruciale vraag is nu of de Apostolische Geloofsbelijdenis de Bijbelse boodschap verantwoord heeft samenvat. Ik meen dat dit het geval is en stel er daarom prijs op ‘orthodox’ te worden genoemd. Maar sommige woorden en termen, ook die uit de Geloofsbelijdenis, hebben in de loop der eeuwen een betekenis gekregen die hen niet toekomt en die op dit moment meer verduistert dan verheldert. Er is tegenwoordig literatuur in omloop die goede, oude waarheden verkoopt in een nieuw jasje, een jasje dat wanneer wij goed toezien blijkt op geen stukken na te passen. Het gaat daarbij niet in de laatste plaats om kernwoorden als ‘Geloof’, ‘God’, ‘Schepping’, ‘Zoon van God’, ‘Heilige Geest’, ‘Kerk’, ‘Zonde’ en ‘Leven.’

Hoe klinkt de Belijdenis wanneer wij die woorden losmaken van hun thans populaire context en opnieuw proberen vast te maken aan het Bijbelse getuigenis? Een delicate onderneming, inderdaad. In deze kleine serie artikelen over de Apostolische Belijdenis zou ik dat desniettemin willen proberen.

Rochus Zuurmond