De almachtige – over het Apostolicum, 4

logo-idW-oud

 

DE ALMACHTIGE – over het Apostolicum, 4

‘Almacht’ in de bijbel

God als de ‘Almachtige’ komt al voor in christelijke liturgische teksten vanaf de tweede eeuw, maar de bijbel spreekt er zelden over. Het Griekse woord dat met ‘Almachtige’ wordt vertaalde is Pantokratoor, letterlijk ‘Albeheerser.’ Wij vinden het in de Openbaring van Johannes, waar het staat in het liturgische kader van visionaire lofliederen. Het is duidelijk ontleend aan de Griekse vertaling van het ‘Oude Testament’, waar het voornamelijk de weergave is van twee Hebreeuwse woorden: (1) ‘JHWH’ of ‘God’ der legerscharen’, d.w.z. JHWH als aanvoerder van machten (goden, engelen, legers). (2) ‘Shaddai’ (vooral in Job), vermoedelijke een oude godsnaam, maar soms uitgelegd als ‘(Hij) die genoeg is,’ vanwaar mogelijk de overgang naar ‘Pantokratoor.’

Als vertaling van Pantokratoor is ‘Almachtige’ enigszins misleidend, blijkbaar ingegeven door de gebruikelijke Latijnse vertaling ‘onmipotens.’ God als Pantokratoor betekent niet dat Hij alles kan, goede maar ook kwade dingen, verstandige maar ook dwaze dingen. Dat riekt naar willekeur. Zo opereerde Zeus. Men begrijpt dat theologen daarom al heel vroeg aan Gods ‘almacht’ toevoegden: “door Christus.” Dat kwalificeerde in ieder geval Zijn macht. De nadruk ligt bij Pantokratoor en de daarachter liggende Hebreeuwse woorden niet zozeer op potentie maar veelmeer op de kwaliteit van Zijn uitgeoefende gezag. God is niet ‘Almachtig’ in het algemeen, maar als Pantokratoor heeft Hij ongelimiteerd gezag in wat Hij doet. Verder zit er, zoals zo vaak in de bijbel, in deze titel ook een element van protest tegen de grenzenloze pretenties van andere machten.

Naast de ongelukkige vertaling van Pantokratoor met ‘Almachtige’ is er ook nog de vraag of deze titel in de Apostolische Geloofsbelijdenis iets zegt over de Vader, dan wel dat hij min of meer op zichzelf staat. Voor beide stellingen is iets te zeggen. Met betrekking tot het Apostolicum (in het Nicenum ligt het anders) houd ik het op vroege theologen die evenals het ‘Nieuwe Testament’, Pantokratoor, nooit direct verbinden met Gods vaderschap en evenmin met God als Schepper.

Theodicee

De vraag waarom God, als Hij Almachtig is, dan niets doet wanneer leed of onrecht geschiedt, komt dus niet direct op uit de bijbelse functie van Pantokratoor. Maar ook wanneer het accent wordt verschoven van potentie naar handeling blijven mensen die vraag stellen. Het is het klassieke probleem van de theodicee. De eerste keer dat dit in Europa publiek aan de orde werd gesteld was in 1755 toen in Lissabon een catastrofale aardbeving plaatsvond. Voltaire schreef er een beroemd gedicht over: ‘Poème sur le désastre de Lisbonne.’ Daarna is de kwestie keer op keer teruggekomen. De tsunami van Kerstmis 2004 bijvoorbeeld riep soortgelijke reacties op.

De theodicee wordt niet alleen bij grote natuurrampen een probleem, maar kan voor ieder mens een persoonlijke inhoud krijgen. Waarom stierf die vrouw, zo jong nog, aan een afschuwelijke ziekte? Waarom was voor die man de dood bijna een verlossing? Waarom is dit kind zo tragisch verongelukt? Waarom, waarom. Hoe kon God dat toelaten?

Het probleem is al oud. Volgens de overlevering formuleerde de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.Chr.) het zo:
Als God het goede wil maar het niet kan is Hij een Zwakkeling;
Als God het goede kan maar het niet wil is hij een Sadist;
Als God het goede niet wil en niet kan is hij beide;
Als God het goede kan en ook wil, waar komt dan het kwaad vandaan?

Moraal: houd ‘God’ maar liever op een afstand en pieker er niet over. Epicurus, met zijn heidense idee van ‘God’, kon dat misschien. Voor wie JHWH hebben leren kennen is dat niet zo gemakkelijk. De bijbel zelf brengt het probleem op indringende manier herhaaldelijk ter sprake, in de Psalmen bijvoorbeeld. Het boek ‘Job’ gaat over niets anders.

De eeuwen door zijn er vele pogingen ondernomen het probleem van de theodicee op te lossen. Een traditioneel argument is dat wanneer het kwaad niet meer bestond, er geen ruimte zou zijn voor menselijke vrijheid. Maar de idee dat de mensen van nature een ‘vrije wil’ hebben is dubieus. Luther heeft daar, in discussie met Erasmus, goede dingen over gezegd: onze wil is geknecht tenzij hij in Christus wordt bevrijd. Een aangeboren ‘vrije wil‘ is echter een zeer bruikbaar ideologisch machtsmiddel. Zonder ‘vrije wil’ zou er immers geen rechtsgrond zijn misdadigers te straffen, c.q. de bestaande machtsverhoudingen in stand te houden. Maar was de arme ziel die voor zijn hongerende familie een brood stal werkelijk een misdadiger met een vrije wil? Laten wij de ‘vrije wil’ als argument toch liever maar niet gebruiken.

Onheil

Mensen willen graag een verklaring, d.w.z. een aantal aanvaardbare stellingen waarbinnen het omstreden punt enigszins past. “Het wordt je niet door mensen aangedaan” is één daarvan. Maar het ‘waarom’ van leed kan m.i. niet met zo’n simpele formule worden afgedaan. Dat riekt naar fatalisme, vereenzelviging van ‘God’ met ‘Het Lot’ of ‘Het Noodlot.’ Als er één ding in de bijbel duidelijk is dan is het dat dit heidendom is, natuurlijke religie, de verering van andere goden waarvoor de Schrift ons juist bij herhaling waarschuwt. Veel ellende en verdriet blijft daarom onverklaard. Wij moeten erkennen dat daarvoor geen ‘oplossing’ is. Iedere ‘oplossing’ die aan het concrete lijden van mensen voorbijgaat spot met alles wat de bijbel te zeggen heeft en is daarom a priori verwerpelijk.

Hier is het goed ons nog eens te binnen te brengen dat Gods ‘Almacht’ niet betekent dat Hij alles kan, maar dat Hij in wat Hij doet tenslotte onweerstaanbaar is. Onweerstaanbaar is Hij wanneer Hij zijn volk bevrijdt uit de macht, ook de ideologische macht, van de goden van deze wereld. Geloof in en loyaliteit jegens JHWH betekent ongeloof aan andere goden, d.w.z. een grote mate van scepsis ten aanzien van de overmacht van onze ‘realiteiten.’ Uit het slavenhuis van deze goden, hoe comfortabel het daar misschien soms ook was, is het volk uitgeleid. Ook in de woestijn leef je echter niet zonder moeiten. Gods almacht is hen hier tot vermaning en troost: de terugweg is afgesneden maar er is altijd een nieuwe weg vooruit.
Niet alle onheil in de wereld kan worden gekeerd. Verklaard en bestreden kan het worden in de gevallen waarin wij als mensen daaraan zelf schuldig zijn. Laten wij ons geen rad voor de ogen draaien: de heersers van deze wereld hebben er een handje van door hun wangedrag veroorzaakte rampen uit te geven voor de ‘ijzeren wetten van de natuur.‘ Maar oorlog is geen natuurramp. Het is een teken van menselijke arrogantie en gebrek aan verantwoordelijkheid. Wereldwijde armoede is evenmin een natuurramp, maar het gevolg van het falen ons economische systeem. Een aardbeving is echter voorlopig nog wel een natuurramp, hoewel armoede en onwetendheid, waar wel iets aan te doen zou zijn, de ramp vaak nog erger maken dan hij al is. Op vergelijkbare manier zijn sommige ziekten nog steeds natuurrampen; wij kunnen er weinig aan doen behalve blijven zoeken naar middelen ze te voorkomen en te genezen.

Liefde

Er blijft dus veel onverklaarbaar leed. Het was niet nadat ik mij, voor de zoveelste keer, had afgevraagd waarom in het ‘Grote Gebod der Liefde’ de liefde tot God voorafgaat aan de liefde voor de naaste, dat mij plotseling duidelijk werd waarom ‘het wordt je niet door mensen aangedaan’ toch misschien soms, met grote terughoudendheid, moet worden aanvaard. Nooit als ‘verklaring.’ Verklaring voor het leed in de wereld, zolang die niet de voorbereiding is van actie, betekent in de praktijk dat het leed wordt weg verklaard. Heel prettig voor de veroorzakers! Dat is dus uitgesloten.

Als Job aan het begin van het boek zegt “JHWH heeft gegeven, JHWH heeft genomen, de naam van JHWH zij geloofd,” dan is dat geen verklaring van zijn ellende. Het is veeleer een soort belijdenis: als mij dan dit kwaad overkomt dan is het beter dat Hij het mij aandoet dan iemand anders. Hem ken ik. Hem kan ik er op aanspreken. Met Hem kan ik twisten. Ook als Hij tegen mij lijkt ben ik in Zijn hand en niet in de hand van duistere machten. Het leed ligt niet buiten zijn bereik. Je hoort – ook wanneer je in ‘Job’ verder leest – dat het verzet tegen het ‘Lot’ hier niet is gebroken. Daarvoor staat de Naam van JHWH garant. Integendeel, het is een weerwoord, een weerwoord dat zich niet neerlegt bij de menselijke ellende maar de vrijheid heeft gekregen zich met alle macht te blijven verzetten, zelfs paradoxaal tegen God met een beroep op God. Maar nogmaals: dit kan geen verklaring zijn. Gehanteerd als formule deugt zo’n uitspraak niet, wordt het religieuze mooipraterij, een dooddoener, een leugen. ‘Pantokratoor’ komt in de bijbel uit de Liturgie van de hemelse Ecclesia. Het kan dan ook alleen maar in de liturgie van de aardse ecclesia worden meegezongen, als een protestlied tegen liefdeloze, onmenselijke, heersende machten.

In het verkeer van God met zijn mensen gaat de liefde tot God voorop, en wel omdat die niets anders is dan de reflectie van Gods liefde voor ons. Vandaar heeft de Kerk het lef gekregen in het Apostolicum te belijden, dat deze God onweerstaanbaar is, ‘almachtig’.

Rochus Zuurmond