Zaad (meditatie)

‘Hij die zaait in tranen …’ (Psalm 126:6)

Meteen aan het begin van de bijbel, valt het woord ‘zaad’. Vanaf derde scheppingsdag in Genesis 1 komt het op allerlei plaatsen terug, met een breed veld aan betekenissen en associaties. Het gaat over voortgang, nageslacht en toekomst. Van het ‘zaad van Abraham’ tot de gelijkenis van de zaaier die het zaad wijd in de rondte werpt. Van Jezus als graankorrel en eersteling tot de inzameling, de oogst. Tot dat weidse veld hoort ook, meer aan de rand, het Griekse woord ‘diaspora’, als benaming voor de ballingschap, de verstrooiing van Israël onder de volken, en van de gemeentes in Klein Azië (in 1 Petrus), als zaad, als ‘sporen’.

In Psalm 126 komen beide terug, ballingschap en zaad, zij het zonder dat dat Griekse woord ‘diaspora’ valt. Er is de droom van de terugkeer uit de ballingschap (of die al werkelijkheid geworden is of niet). Die terugkeer brengt een blijdschap als bij de oogst.

De Psalm speelt met beelden, om de gedroomde omkering in het lot van het volk te bezingen. Het zal zijn zoals de doodse, dorre, drooggevallen wadi’s in de woestijn volstromen met leven in de regentijd. Die woestijn, dat is de ballingschap, het niet in het land zijn, nog niet, of niet meer.

En er is het beeld van het zaaien. Dat gaat met tranen gepaard. Er wordt vaak niet vanuit luxe en overvloed gezaaid. Een deel, een rest van de oogst van vorig jaar, van je zo kostbare voedsel eet je niet, maar gooi je in brede gebaren op de grond. Misschien wel met honger, en tussen hoop en vrees. Zaaien doe je vol zorg en onzekerheid. Des te groter de vreugde, als de altijd bedreigde oogst overvloedig is.

De vraag is nu: hoe ver reikt dit beeld? Gaat het puur om de omslag van zorgen naar vreugde, die er bij het zaaien en oogsten net zo is als bij de ballingschap en de terugkeer? Dat is als beeld al mooi genoeg. Maar misschien is de gelijkenis breder of dieper bedoeld. Dan is de ballingschap, de verstrooiing zelf ook een zaaien geweest. Het zaad van Abraham is breed in de rondte geworpen, en daarvan gingen delen verloren. Maar een rest vond vruchtbare grond, en droeg wonderbaar vrucht. Dan is de Ene die zaaier. Die kent de tranen van woede en verdriet om het kostbare, kwetsbare zaad. Maar Hij blijft werken aan de toekomst, en hopen op de oogst, en is vol vreugde om de gedroomde eersteling.

Coen Constandse

In de Waagschaal, nr. 5, 27 april 2024