Oorzaken van de opkomst van Geert Wilders (I)
OORZAKEN VAN DE OPKOMST VAN GEERT WILDERS (I)
De oorzaak van de opkomst van Wilders wordt nogal eens gelegd bij de het falende beleid van gevestigde politieke partijen. De Partij van de Arbeid bijvoorbeeld zou zijn arbeiderskiezers vergeten zijn en te zeer zijn meegegaan in de hervorming van de verzorgingsstaat. Een andere oorzaak wordt gezocht in het existentieel op drift geraakt zijn van kiezers na het einde van de verzuiling. Beide verklaringen zijn onjuist. De opkomst van Wilders maakt veeleer een al langer bestaande cultuurstrijd zichtbaar in de Nederlandse samenleving, waarbij de ‘Wilders-kiezers’ één pool in de cultuurstrijd vormen.
Want de kiezers van Wilders komen niet in de eerste plaats van de PvdA en ze bevinden zich ook niet aan de onderkant van de samenleving. Een Nipo-enquete van een paar maanden geleden (De Volkskrant, 20 februari 2009) geeft een indicatie van Wilders’ aanhang: 34% van de stemmers die in een enquête aangeven op de PVV te zullen stemmen komt van de VVD, 20% van het CDA en 12% van de SP. Hetzelfde onderzoek geeft aan dat de PVV relatief sterk vertegenwoordigd is in de groep mensen met een modaal of net iets hoger inkomen en met een MBO-diploma. Het gaat dus om mensen met een diploma op zak en met een eigen inkomen. Soms met een sterke positie, soms ook niet. Je zou ze voor een deel ook kunnen typeren als mensen die voorheen op Hans Wiegel stemden: mensen die zich beschouwen als ‘hardwerkende Nederlanders’ en die vinden dat je ‘normaal’ moet doen. Mannen zijn oververtegenwoordigd.
Ze zijn ook niet ‘losgeslagen’. In het jaar van Fortuyn heb ik de aanhangers van Fortuyn wel eens zo beschreven. De ontzuiling zou er voor gezorgd hebben dat mensen in een identiteitsvacuum terecht waren gekomen en op zoek zouden zijn naar een nieuw houvast. Leraren, predikanten en andere gezagsdragers hadden hun gezag verloren, maar mensen kwamen er alleen ook niet uit en klampten zich in hun onzekerheid vast aan Pim Fortuyn.
Dat is een analyse met stevige wortels in de Europese ideeëngeschiedenis. Ortega y Gasset en Huizinga beschreven in deze termen de opkomende middenklasse in hun samenleving. Het is een analyse die ook in de geschiedenis van de Protestantse kerk belangrijk is geweest. H.C. Touw vraagt zich in 1946 af hoe het mogelijk was geweest dat het nationaal-socialisme greep gekregen had op zovelen in Duitsland en daarbuiten. Hij stelde de secularisatie hiervoor verantwoordelijk. ‘Geslachtenlang had in Europa de ontkerstening reeds om zich heen gegrepen, in steeds breder kringen en steeds dieper afmeting… Een geestelijk-stuurloze massa was ontstaan. De burgerlijke wereld van het negentiende-eeuwse geestesleven was ineengestort. Een geweldig vacuüm was ontstaan, en steeds groter en dreigender geworden… Het nationaal-socialisme was de geweldige poging, deze chaos te bedwingen door terugkeer tot het germaans heidendom.’ (Het verzet der Hervormde Kerk, 657)
Touws analyse werd door velen in christelijk Nederland gedeeld en leidde tot een kerkbreed gedragen programma van ‘herkerstening van de Nederlandse samenleving’. Op deze manier moest de stuurloze massa houvast en richting krijgen. En toen ‘herkerstening’ wat al te onvriendelijk bleek te klinken, werd de onderneming herdoopt tot ‘apostolaat’. In deze analyse biedt het christelijke geloof een innerlijk kompas in een grote existentiële bestaansonzekerheid.
Het punt is alleen dat de mensen die warm lopen voor Fortuyn of Wilders zelf weinig existentiële bestaansonzekerheid ervaren. Ik zelf heb rondgelopen op de begrafenis van Fortuyn in Rotterdam. Ik kon daar duidelijk zien dat de mensen die naar zijn begrafenis gekomen waren, geschokt en verdrietig waren. Maar ze zagen er geenszins ‘innerlijk onzeker’ uit. In ieder geval niet meer en waarschijnlijk zelfs minder dan andere mensen. Ze beschikken over een duidelijk en stevig pakket morele waarden. Een onderzoek van het CPB uit 2008 laat zien dat 82% van de bevolking zich gelukkig noemt. Wel zijn er grote zorgen over de samenleving.
In Nederland zijn maar weinig mensen onzeker en op drift. Veel meer is er een groep mensen die zich niet herkennen in ideeën en waarden die door een groot deel van de beter opgeleide Nederlanders worden uitgedragen. In Nederland hebben we een cultuurstrijd. Aan de ene kant van het spectrum staat, wat ik maar de ‘Wilders-kiezers’ noem. Aan de andere kant van het spectrum staat niet ‘de Grachtengordel’ zoals Wilders beweert, en ook niet ‘de elite’. Hun tegenpool bestaat veel meer uit een zeer brede groep leraren, ambtenaren, kunstenaars, journalisten en onafhankelijke beleidsmakers die zich oriënteren op progressieve of liberale partijen. Veel midden-orthodoxe predikanten horen hier ook bij.
Deze groepen staan tegenover elkaar in hun opvattingen over een aantal dieper liggende culturele zaken, zoals het belang van de natie, het strafrecht en de zedelijkheid. Daarbij is er over en weer een grote antipathie, die op zich een bron van verwijdering is. Het gescheld van Wilders en Fortuyn op de ‘grachtengordel’, op de ‘linkse kerk’, had voorgangers. Telegraaf-columnist Leo Derksen schold jarenlang op de ‘rode roeptoeter’ (de Vara). Omgekeerd is er een groot dedain, niet alleen tegenover ‘Wilders-kiezers’, maar eigenlijk tegenover iedereen die niet de progressief-vrijzinnige levensstijl omarmt.
Strafrecht
Eén van de terreinen waar de afgelopen jaren deze cultuurstrijd gewoed heeft is het strafrecht. De ‘Wilders-kiezers’ willen hardere straffen en een gevangenisregime. Strafrecht heeft voor hen vooral de functie van vergelding, afschrikking en bescherming van de samenleving. Er bestaat een groot wantrouwen tegen de strafrechtpraktijk. Men vindt de straffen te laag, justitie te laks en er is te veel begrip voor de dader. Een mens moet zelf verantwoordelijkheid dragen voor zijn of haar daden en dwang en straf zijn noodzakelijk om mensen in het gareel te houden. Er is wantrouwen tegen pedagogische strafmaatregelen die als te soft gezien worden. Opvallend is dat een aantal sleutelfiguren uit de wat bredere omgeving van Wilders een justitie-achtergrond hebben. Zo is Fred Teeven – in 2002 de lijsttrekker van Leefbaar Nederland en op dit moment VVD-Tweede Kamerlid – een voormalig officier van Justitie. Rita Verdonk is gevangenisdirecteur geweest en heeft – naar haar eigen zeggen – door haar ervaringen in de gevangenis haar progressieve idealen de deur uit gedaan.
In het progressief-vrijzinnige kamp ligt het accent meer op opvoeding en vergeving-na-inkeer. Niet ieder zal de opvattingen van één van de grondleggers van het Nederlandse gevangeniswezen, Dirk Coornhert, delen, dat ‘als een mens maar voorgelicht wordt door de rede hij niet meer zal zondigen’, maar er ligt een meer optimistische mens-visie aan ten grondslag.
Je zou kunnen zeggen dat de ‘Wilders-kiezers’ in dit deel van de cultuurstrijd een flink aantal slagen hebben binnengehaald. Alle discussies die de afgelopen jaren op het gebied van justitie publiekelijk zijn gevoerd, hebben tot strengere maatregelen geleid. De cellencapaciteit is in de jaren negentig enorm uitgebreid. TBS-regimes zijn verscherpt. Gevangenen kunnen met meerdere personen in een cel worden geplaatst. De maximale gevangenisstraf bij verschillende straffen is verhoogd en er worden ook zwaardere straffen opgelegd. Daar staat tegenover dat de laatste jaren in toenemende mate taakstraffen worden uitgedeeld of gevangenen niet in de gevangenis terecht komen, maar thuis zitten met een vrijheidsbeperkende enkelband. De vlucht die deze straffen genomen heeft is buiten de openbare discussie om tot stand gekomen.
De meest interessante ontwikkeling van de afgelopen jaren is de wet ‘voorwaardelijke invrijheidsstelling’ die vorig jaar in werking is getreden. In de loop van de jaren zestig en zeventig was de rechtspraktijk gegroeid dat een gevangene uit de gevangenis ontslagen werd als hij tweederde van zijn straf er op had zitten. Een wet uit de hoogtijdagen van het progressieve strafrechtdenken (1987) bepaalde dat dit automatisch en zonder voorwaarden moest gebeuren. Onder de nieuwe wet worden gevangenen na tweederde van hun straf onder voorwaarden in vrijheid gesteld. Zo’n voorwaarde kan bijvoorbeeld een alcoholverbod zijn. Deze wet bevat een aantrekkelijke mix van progressieve en conservatieve gedachten. Er is duidelijk aandacht voor de integratie van de gevangene in de samenleving, maar daarbij bestaat de mogelijkheid van dwang, waardoor de ex-gevangene in een goede richting wordt gestuurd en de samenleving beschermd blijft.
Ik ben zo uitgebreid op de discussies rond het strafrecht in gegaan om te laten zien dat de cultuurstrijd tussen een ‘Wilders-kiezers’- kamp en een vrijzinnig-progressief kamp breder is dan alleen rond ‘allochtonen’ of ‘Europa’. En dat er visies op de mens mee gemoeid zijn. Maar ook om te laten zien dat een deel van het anti-progressieve wantrouwen zo gek nog niet is. Een volgende keer wil ik op andere aspecten van deze cultuurstrijd ingaan.
Coen Wessel