De mentale kaart van het Midden-Oosten
DE MENTALE KAART VAN HET MIDDEN-OOSTEN
Heel lang heb ik het Midden-Oostenconflict bezien vanuit de openingsbladzijde van Asterix en Obelix. Daar vormt het kleine dorpje van Asterix en zijn kameraden de uitzondering in een geheel door de Romeinen veroverd gebied. Op dezelfde manier keek ik naar Israël. In een zee van vijandige Arabische staten, moest deze staat alle andere landen trotseren. Halverwege de jaren negentig veranderde de ‘zee van vijandige Arabische staten’ in ‘een zee van vijandige moslims’, maar dat veranderde het plaatje niet wezenlijk. Ook dit was natuurlijk niet alleen mijn eigen plaatje. In Nederland was dit tot begin jaren tachtig het heersende Israëlbeeld. Het is ook een geliefd zelfbeeld onder joodse Israëli’s.
Het vreemde is dat hetzelfde plaatje ook populair is en was onder de tegenstanders van Israël. Israël was voorpost van het Amerikaanse imperialisme, Israël was het land bij uitstek dat de Arabieren onderdrukte. De strijd tegen Israël werd de speerpunt van het Arabische nationalisme en de laatste jaren kreeg deze strijd ook een ereplaats in de Islamitisch-fundamentalistische retoriek.
Maar de laatste tijd ligt deze kaart aan stukken. De opstanden in het Midden-Oosten hebben mij opnieuw bij de enorme diversiteit van deze regio bepaald. De kaart ligt ook aan stukken doordat in mijn geloof en maatschappelijke visie meer begrippen een plaats hebben gekregen dan ‘gerechtigheid’ of ‘strijd tegen antisemitisme’.
Gerechtigheid versus antiantisemitisme
In 1981 bezocht ik Israël. Het waren de jaren dat ik actief betrokken was bij allerlei progressieve acties en bewegingen. In het land Israël werd ik met de onderdrukking van de Palestijnen geconfronteerd. Ik sprak met Palestijnen en zag hun angst voor de Israëlische politie. Ik zag de verlaten vluchtelingendorpen. In gesprekken met Israëli’s proefde ik de koloniale neerbuigendheid waarmee ze over de Palestijnen spraken. Ik kwam als een oprecht sympathisant met de Palestijnen uit Israël terug. Al een jaar later sloeg mijn partijdigheid om. Tijdens de Libanon-oorlog van 1982 schokten de anti-Israël-reacties mij. Op vakantie in de DDR zag ik dat in de officiële persorganen voortdurend van leer getrokken werd tegen de ‘zionisten’. Een vriendin wist 100% zeker dat de moorden op de Palestijnen in Shabra en Shatila door de Israëli’s zelf gepleegd waren. Ik schrok van het nauwelijks besefte antisemitisme dat achter al deze stellingnames schuil ging.
Daarmee waren de beide polen gedefinieerd waartussen mijn denken zich bewoog: het verlangen naar gerechtigheid voor de Palestijnen aan de ene kant en mijn afschuw van het Europese antisemitisme aan de andere kant. Ik was daar natuurlijk niet de enige in. Het voorkomen van antisemitisme is in de periode 1965-2005 een kenmerk geweest van de Nederlandse samenleving, althans van het toonaangevende deel. De roep om gerechtigheid bepaalt al zo’n beetje sinds de vroege socialisten het denken van progressieve intellectuelen. De beide polen sloten elkaar ook niet uit. Er zijn allerlei arrangementen van die twee denkbaar en de discussies over welk arrangement het beste is, is in en buiten Nederland eindeloos gevoerd. Tegelijk voelde ik me – en ik niet alleen – ook verscheurd door deze twee polen.
De landkaart aan stukken
Het Arabisch nationalisme en het Islamitische fundamentalisme stelden de landen uit het Midden-Oosten graag voor als één natie van Arabieren of van moslims die met zijn allen streven naar gerechtigheid voor de Palestijnen. Ook in het gevoel van ‘het kleine Israël tegen de rest’ vormde die rest één vijand die Israël bedreigt. Maar in werkelijkheid vormt het Midden-Oosten een mierenhoop – beter: een slangenkuil – van allerlei tegenstrijdige groepen, volkeren en krachten.
Mijn mentale kaart van het Midden Oosten kantelde toen ik me dat realiseerde. Er voor in de plaats komt een heel ander plaatje. Een Midden-Oosten met allerlei, vaak mislukte staten, die intern door grote spanningen worden verscheurd. Welk land je in het Midden-Oosten ook bekijkt, of je nu kijkt naar Irak, Syrië, Egypte, Jemen, Libië, Libanon of Saoedi Arabië, al deze landen kennen een zwakke civiele samenleving en een zwakke rechtsstaat. Deze landen zijn mede daardoor economisch en cultureel zo zwak dat een heel aantal van hen de grootste moeite moet doen om niet te imploderen. Morele bakens zijn deze landen al helemaal niet. In het zeer recente verleden hebben al deze landen joden, christenen, groepen moslims of etnische groepen bloedig vervolgd en verdreven. Zelfs een land als Turkije, dat de afgelopen tien jaar formidabele successen heeft geboekt, blijft een verdeeld land met een agressieve politiek tegen de groeiende Koerdische minderheid, die op haar beurt nog steeds in de greep is van de terreurbeweging PKK. Turkije blijft ook een blokkade houden voor de erkenning van de moord op anderhalf miljoen Armeniërs (1880-1915) en het aanvaarden van schuld voor de verdrijving van evenzovele Grieken (1923).
Het beeld van Israël als een bedreigd land klopt dan ook niet meer. Israël heeft een uitstekend functionerende economie en kunst en wetenschap beleven er een enorme bloei. In de Arabische wereld is er geen serieuze rivaal meer voor Israël. Noch economisch, noch militair, noch wetenschappelijk of cultureel. Ook niet in coalitieverband zoals in 1967 en 1973. De enige militaire bedreiging komt van suïcidale terreur: de Hezbollah-raketten uit Libanon – die afgeschoten zouden kunnen worden vanuit de speculatie dat Israël zo netjes zal zijn Beiroet niet plat te gooien – en een eventuele atoomaanval van Iran. Maar verder wordt Israël in zijn voortbestaan van buitenaf niet bedreigd.
Ook het beeld van Israël als een onderdrukker of agressor bij uitstek klopt niet. Er is onrecht gedaan in 1948 toen Palestijnen met honderdduizenden zijn verdreven. De Arabische inwoners van Israël binnen de grenzen van 1967 hebben minder rechten en minder kansen dan joden. De Palestijnen in de bezette gebieden worden gekoeioneerd en getreiterd. Maar Israël is niet de staat van het onrecht bij uitstek. Wie het onrecht in de regio beziet, wordt niet per se getroffen door het grote onrecht dat Israël begaat. Alle buren – inclusief de Palestijnse ministaatjes in Gaza en op de Westbank – zijn een stuk erger. Vergeleken met de andere landen is Israël een wonder van vooruitgang, beschaving en tot op zekere hoogte ook van recht.
Gerechtigheid: natuur, deugd, verbond
Hoe is het nu gekomen dat ik toch zolang die Asterix en Obelix-landkaart in mijn hoofd heb gehad. Dat komt omdat ‘gerechtigheid’ en ‘(anti-)antisemitisme’ zulke belangrijke waarden in onze Nederlandse samenleving waren.
De bewegingen die in de 19e eeuw opkwamen voor het industrieproletariaat en in de 20e eeuw voor de volkeren van de (voormalige) koloniën, drongen aan op ‘gerechtigheid’ voor de arbeiders en voor de volkeren van de aarde. Zij waren geïnspireerd door de denkers van de Verlichting – ook in hun denken over gerechtigheid. In de Verlichting is de mens een natuurlijk wezen en heeft hij ook rechten, krachtens zijn natuur – of krachtens een ‘contract social’, dat maakt niet zo veel uit. De strijd voor gerechtigheid wordt in deze traditie begrepen als de strijd van een mens (of een volk) om wat hem krachtens zijn natuur toekomt te realiseren.
Het probleem van zo’n strijd voor gerechtigheid is alleen, dat er geen maat op deze strijd bestaat. In principe moet elk obstakel op de weg naar gerechtigheid wijken. Er is dan ook een rechtstreeks verband tussen de stalinistische en maoïstische massamoorden en deze opvatting van gerechtigheid.
De nadruk op gerechtigheid als natuurrecht verving twee andere waardenstelsels. In de eerste plaats de deugdenleer. Deze deugdenleer is ontstaan in de Griekse oudheid en is opgenomen door de Rooms-Katholieke kerk. Rechtvaardigheid is daarbij – als onderdeel van de deugd iustitia – ingekaderd in een reeks van andere deugden. Hoe er ook over rechtvaardigheid gesproken werd, het stond altijd in een verhouding tot andere deugden. Bovendien werden de deugden ook nog eens gecontrasteerd met zeven hoofdzonden.
In een deel van de reformatorische kerken was rechtvaardigheid niet een onderdeel van de deugdenleer, maar van de verbondsleer. God had een verbond gesloten, aanvankelijk met Israël, later in Christus. Het verbond was een gemeenschap van God en zijn mensen met een heel aantal wederzijdse verplichtingen. Gerechtigheid hoorde daarbij, maar niet als een individueel recht, maar als onderdeel van het reguleren van de gemeenschap. Gerechtigheid is niet een recht van, zeg, landloos gemaakte boeren, maar het niet doen van gerechtigheid is een verbreking van het verbond met God door machtigen. In de bijbel strijden kleine boeren niet voor hun rechten, maar worden machtigen op hun plichten aangesproken. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de machtsverhoudingen van die tijd en heeft beperkingen. Maar er zit ook een belangrijk principieel punt bij: strijden voor eigen rechten (of voor het recht van een ander zonder dat je er zelf een veer hoeft te laten) heeft iets ééndimensionaals. Het kan gemakkelijk ontaarden in een blindheid voor iets anders dan het eigen belang. Gerechtigheid is dan het egoïsme van de arme.
Ik wil het deugdenmodel of het verbondsmodel niet idealiseren, maar wel wijzen op het ‘tegoed’ van deze modellen: gerechtigheid is hier ingekaderd in een reeks van deugden en zonden of in een geheel van verbondsbetrekkingen en een verbondsgemeenschap. Die inkadering is precies wat ontbreekt in het eenzijdig opkomen voor gerechtigheid.
De gerechtigheid die aan de Palestijnen gedaan moet worden, kan nooit zonder dat die ingekaderd is in andere noties als recht, gemeenschap en liefde. Elk proces van rechtsherstel zal ingekaderd moeten zijn in deze andere noties. In concreto kan herstel van gerechtigheid betekenen dat niet iedere Palestijn naar het huis van hemzelf of van zijn voorouders terugkeert. Omdat dat te veel schade oplevert voor de Israëlische maatschappij. Ik kan me voorstellen dat er compensatie kan zijn voor Palestijnen. Net zoals het een zaak van gerechtigheid zou zijn als er compensatie komt van Arabische landen aan de honderdduizenden joden die zij verdreven.
Antisemitisme
In Nederland zijn we geschokt door de felle haat tegen Israël bij haar buren. We zien ook dat in deze vijandigheid jegens Israël vijandigheid tegen joden een grote rol speelt. Toch moeten we oppassen om hier niet een overreactie op te hebben. Voor veel Nederlanders is antisemitisme een doodzonde. Dat heeft te maken met de Tweede Wereldoorlog, maar vooral ook met de wijze waarop deze oorlog een tijdlang verwerkt en herdacht is. De herinnering aan de Tweede Wereldoorlog heeft de naoorlogse identiteit van Nederland sterk bepaald. Sinds de jaren zestig is deze oorlog vooral herinnerd als een strijd tegen een macht die alles wat anders en vreemd was wilde vernietigen. De vernietiging van de Joden was hierin het ergste wat de Duitsers hadden gedaan. De herdenking van deze vernietiging was het meest sacrale moment van de Nederlandse publieke religie. Het was de kern van de identiteit van weldenkend Nederland. Pas de afgelopen tien jaar is dat veranderd. Met als nadeel dat oude antisemitische vooroordelen weer ‘bon ton’ zijn geworden, maar met als voordeel dat joden weer gewoon joden kunnen zijn in plaats van ‘de ander bij uitstek’.
Het antisemitisme in de Arabische wereld is ernstig. Het vormt ook een belangrijk obstakel voor haar zelf om tot een humanere of zelfs maar een realistischere politiek te komen. Maar vanuit onze recente geschiedenis geven we er soms een te grote lading aan. Hun antisemitisme is niet het ultieme kwaad, het is een ernstig kwaad zoals er vele soorten ernstig kwaad zijn. Antisemitisme van een volk moet niet een reden zijn om een volk alleen maar als heel slecht te zien, of een gesprek bij voorbaat niet aan te gaan. Antisemitisme is één van de vele zonden van een mens of van een volk. Ook hier pleit ik er voor om je niet op één waarde te fixeren.
Wie wil spreken over het Midden-Oosten moet dat niet doen vanuit één waarde. Een geheel van waarden moet daarin een plaats hebben. Wie dat doet ziet hoezeer Israël – met alle onrecht die het ook doet – een licht is in het oosten.
Coen Wessel