We zijn geen overwinnaars

logoIdW

 

25 jaar na de ‘fluwelen revolutie’, die tussen Kerst en Oud en Nieuw 1989 Dubcek terug in het Tsjechisch parlement bracht en Václav Havel tot president maakte, had Jakub Ort een interview met Miloš Rejchrt. Rejchrt is predikant, werkte tijdens het communisme 17 jaar als stoker en was een jaar woordvoerder van mensenrechtenbeweging Charta 77. Het interview verscheen in het maandblad Protestant, november 2014.

 In oktober 1990, krap een jaar na de revolutie van 1989 dus, hield Michal Plzák een interview met je voor Protestant. Wat riep dat gesprek bij je op, nu je het vijfentwintig jaar na dato weer las? Waren er dingen die je verbaasden?

Het verheugde me dat ik mijn mening over essentiële zaken niet bij hoef te stellen. Vooral mijn visie op de kerk heb ik destijds misschien wel beter verwoord dan ik nu zou kunnen. Het gaat daarbij om een zichtbare en een onzichtbare kerk. De zichtbare, die een fiscaal identificatienummer heeft en er net als iedere andere menselijke instelling naar streeft haar belangen te behartigen, houdt zich bezig met haar beheer en zelfbehoud; zolang ze dat eerlijk en naar behoren doet, is dat natuurlijk in orde. Wanneer de daken en muren van die instellingen echter niet nederig ruimte bieden voor wat er gebeurt in de onzichtbare kerk, is het waardeloos. De heilige algemene kerk, waarin wij geloven, heeft geen ID-nummer. Die bestaat in wezen ook helemaal niet, maar is iets wat gebeurt, wat wordt – naar ik hoop ook onder trouwe leden van de zichtbare kerk (waar ik ook bijhoor), en God zij dank niet alleen daar.

Wat heeft de nieuwe maatschappelijke situatie na 1989 in dat opzicht gebracht?

Dat is nu precies wat me bedroeft en waar ik me over opwind, dat we wat er in de kerk gebeurt steeds meer verwarren met het beheer van de kerk. We kunnen het nergens anders over hebben dan over personeelsfondsen, kerkelijke bijdragen en zelffinanciering. Uit bezorgdheid over de institutionele kerk en haar economische zekerheid hebben we het betalen van zgn. „vergoedingen“ goedgekeurd, waardoor we het „eerst zoeken van het koninkrijk van God“ op de achtergrond hebben gedrongen en belachelijk gemaakt.

Misschien heb ik in dit opzicht wel een enigszins vertekend beeld door mijn persoonlijke ervaringen, maar tijdens het communisme bezochten we filosofische en theologische huiskamerseminars, waar de docenten gratis lesgaven en bovendien voortdurend riskeerden dat ze ervoor zouden worden opgesloten. Soms kwamen we ook onder het dak van de institutionele kerk bijeen en zongen daar dan zonder staatstoestemming1 en zonder honorarium met Berani, onze muziekgroep van predikanten, en preekten soms zelfs ook. Dat we recht zouden kunnen hebben op een „vergoeding“, kwam niet eens bij ons op. Er was ook geen haar op mijn hoofd die eraan dacht op het aanbod van samenwerking met de Staatsveiligheidsdienst in te gaan, dat de kameraad hoofdagent me voorschotelde met de woorden: „Voor niets gaat alleen de zon op“.

De nieuwe maatschappelijke situatie gaf ons de mogelijkheid om voort te borduren op de ontdekking dat waar voldoende motivatie, enthousiasme, geloof en volharding is, ook wel financiële bronnen gevonden worden. Daar maakten we echter geen gebruik van, maar keerden terug tot de beproefde wijsheid dat geld op de eerste plaats komt, en dat je zonder geld geen schijn van kans hebt. Die kameraad hoofdagent heeft nu pas overwonnen in onze kerk.

Op de kerk komen we nog terug. Hoe kijk je een kwart eeuw later terug op de gebeurtenissen van 17 november 1989?

Ook ik was destijds een beetje dronken van vrijheid, wie niet. Tegenwoordig kunnen we die gebeurtenissen met wat meer nuchterheid beoordelen. Het communistische regime werd niet verslagen, het stortte in. We zijn geen overwinnaars, maar mensen wie het allemaal in de schoot viel. Hoe we ermee om zijn gegaan, die vraag staat nog steeds open. In sommige opzichten is er beslist vooruitgang geboekt, of het nu om de economische situatie van het land gaat of om het niveau van de gezondheidszorg. Tegelijkertijd echter zijn er ook duistere hoeken.

Wat zijn die duistere hoeken?

Een duistere hoek is de onmiskenbare dominantie van economie over politiek. Dat is een slechte zaak, dat politiek wordt gereduceerd tot het aanpakken van economische problemen of zelfs tot een louter najagen van economische belangen. Het nastreven van dat wat er nog niet is, verdwijnt zo – we streven alleen na wat we al hebben. We willen nog „meer hetzelfde“ leven dan nu. Tijdens het communisme konden we hopen dat we „ooit verder zullen komen“.2 Vandaag de dag weten we niet meer welke richting dat „verder“ op is, waar we eigenlijk naar moeten verlangen.

Waar is de kerk in haar post-communistische engagement in de samenleving in geslaagd en waarin niet?

Wanneer de kerk zichtbaar ergens in slaagt, begint dat er altijd mee dat een concreet persoon een idee heeft, dat met anderen deelt, medestanders en sympathisanten en zelfs de hele kerk voor zijn inspanningen werft. Dus waarvoor we ons in deze nieuwe omstandigheden kunnen inzetten en hoe, dat moet eerst door iemand worden bedacht, dat is altijd een kwestie van het menselijk geweten dat ontwaakt en van het kloppen van een mensenhart dat is aangeraakt door de Heilige Geest, dat kunnen we rustig zo vroom stellen.

Ik heb veel respect voor concrete mensen die zich op een ongebruikelijke manier inzetten voor anderen en daar steun van de kerk voor zoeken. Een recent voorbeeld is Mikuláš Vymetal en zijn actieve solidariteit met zigeuners. Dat is geslaagd!

Er zijn echter ook dringende kwesties waar christenen aan voorbij kijken. Bijvoorbeeld onderwijs. Hoe zorg je ervoor dat armoede mensen niet afsnijdt van een pad naar de toekomst, waar een gedegen opleiding onmisbaar voor is? Als onderwijs niet volledig onafhankelijk wordt van de omstandigheden waarin ouders verkeren, komen we niet verder. Een enorm probleem is ook de gruwelijke business met armoede. Er zijn in ons land 71.000 bejaarden die deurwaarders beslag hebben zien leggen op hun pensioen. Dat is krankzinnig, die wanhopige mensen zijn inmiddels met meer dan er protestanten zijn in Tsjechië! De kerk die zich ooit zo liet voorstaan op haar sociale bewogenheid, heeft simpelweg afstand genomen van deze wezen en weduwen en negeert ze. Wat we daar aan moeten doen, weet ik niet. Zeggen dat „de kerk dit en dat zou moeten doen“ heeft geen zin, als ik dat vind, dan moet ik het zelf doen. Maar ik zelf vind er de gelegenheid en kracht niet meer voor om steun van de kerk te zoeken voor het profetische „Wee u,“ politici die dit mogelijk hebben gemaakt!

Heeft het er niet mee te maken dat er na 1989 veel werd gesproken over vrijheid en weinig over gerechtigheid? Vrijheid werd bovendien vaak vooral opgevat als vrije markt…

Ja, we hebben de markt grotendeels opgevat als een soort van liefdadig wezen, dat zelfs handen heeft om die gerechtigheid te bewerkstelligen. Ook in de kerk waren er veel mensen die dat geloofden en die vielen voor de ideologie van Klaus.3 Veel protestanten waren in de beginjaren actief in de ODS. Ze voelden dat daar het accent werd gelegd op menselijke vrijheid, wat uiteraard een goed accent is, dat protestanten na aan het hart ligt. Menselijke vrijheid is, om met Comenius te spreken, het hoogste menselijke goed, dat samen met de mens werd geschapen. Juist daarom is het echter van belang om dat zeldzame goed te verzorgen en beschermen. Als vrijheid alleen wordt overgelaten aan marktmechanismen, dan beginnen de succesvolle marktkooplui de minder succesvolle in te lijven. Zo verworden bejaarden met schulden bijvoorbeeld tot lijfeigenen van deurwaarders. Vrijheid alleen beschermt mensen er niet tegen om slaven te worden, dat kunnen alleen recht en gerechtigheid.

In het interview van 1990 zette je je af tegen ontevreden geluiden en gebruikte het bijbelse beeld van de uittocht uit Egypte en het terugverlangen naar de Egyptische vleespotten. Die vergelijking heb ik in de periode dat ik opgroeide vaak gehoord in de kerk en je hoort haar nu nóg…

Veel mensen kwamen er tijdens het communisme achter dat als je de trucjes en mechanismen van het regime doorhad, je best comfortabel kon leven. Sommigen dachten daar met heimwee aan terug. En sommigen konden ook wel wat heimwee hebben naar de slagerswinkels waar je voor nog geen twee kronen penssoep kon krijgen, die had je op iedere hoek van de straat en ze waren vanaf zes uur ´s ochtends open.

Maar als we mensen vandaag gaan verwijten dat ze nog steeds heimwee hebben naar de volle potten van de communistische slavernij, dan is dat nonsens. Die potten en winkels zijn nu pas vol, van een dergelijke overvloed durfden we tijdens de communistische overheersing niet eens te dromen. Als mensen tegenwoordig mopperen, dan is dat niet omdat ze terugdenken aan gouden tijden, maar dan is het uit ergernis over criminelen die connecties hebben met politici en zich niet houden aan de regels die wel voor gewone mensen gelden. Je kunt het ook niet toeschrijven aan jaloezie. Ik zou zelfs zeggen dat in het vroege, embryonale stadium een gevoel van onrechtvaardigheid en jaloezie hetzelfde zijn. Mensen hebben gewoon het gevoel dat hun onrecht wordt aangedaan, ze zijn boos – op dezelfde manier als de profeet Amos die boos was op degenen die een arme verkochten om een paar schoenen.

Tegenwoordig zijn er dus al passender bijbelse beelden te vinden? Bijvoorbeeld het roepen van de profeet Amos om solidariteit en sociale saamhorigheid, zonder welke zich een ramp zal voltrekken?

Ja. Het gaat erom op te komen voor mensen die slechtgehumeurd en boos zijn. Zij hebben immers iets heel belangrijks opgemerkt, namelijk dat er een tekort aan rechtvaardigheid is. Ik zou zeggen dat die boosheid op zijn plaats is, ook al formuleren die mensen het onjuist door te zeggen dat tijdens het communisme alles beter was. Hoe die boosheid vertaald zou moeten worden in een begrijpelijke politieke agenda, dat weet ik niet. Maar ik steun mensen die erin slagen iets te doen wat tegen de belangen van het conglomeraat van rijken en politieke machthebbers ingaat.

Nog even terug naar je activiteiten tijdens het communisme. In de dissidentengemeenschap kwam je in aanraking met katholieken en kunstenaars, maar ook met voormalige communisten. Eén daarvan was bijvoorbeeld Jaroslav Šabata. Na diens overlijden vond ik de reacties van de mainstreammedia nogal onzeker overkomen. Veel journalisten wisten zich geen raad met zijn partijverleden en levenslange linkse standpunten, die wat hen betreft niet samen gingen met zijn dappere verzet tijdens de normalisatie.4 Wijst dit niet op een dieperliggend probleem, namelijk hoe de Tsjechische samenleving in het reine komt met het communistische regime?

Dat is inderdaad een fundamenteel dilemma van de huidige samenleving. Hoe kunnen we verteren dat enorm veel mensen in de jaren vijftig instemden met de dictatuur van de communistische partij? Mijn opa, een schoenlapper van het platteland die geen cent te makken had, prentte ons, zijn kleinzoons, altijd in dat „de communisten het goed voorhebben met arme mensen“. Tegenwoordig is iedereen ervan overtuigd dat het communisme van meet af aan monsterlijke en onmenselijke smeerlapperij was. Toch viel zelfs het beste wat onze cultuur te bieden had voor het communistische project: al die afschuwelijke liedjes die bol stonden van liefde voor kameraad Stalin en haat voor de klassenvijand waren geschreven door de echte zangers van onze natie.

Daarom moeten we voorzichtig zijn bij het vellen van een oordeel. Het was eenvoudig om in die tijd in de communisten te geloven. Precies zo geloofden er na 1989 ook vele mensen in het project van minister van financiën Klaus en deden ook zij er vaak lang over om uit die droom te ontwaken.

Slaagde het communisme erin de elite en ook een groot deel van de hele samenleving voor zich te winnen dankzij een duivels element, of waren daarbij ook humanistische wortels in het spel?

Dat is de hamvraag. Alarmerend is, dat het geen duivels project was, maar een menselijk, humaan project. Een einde maken aan de uitbuiting, dat was het oorspronkelijke doel. Wat later inhumaan, vernietigend en walgelijk bleek te zijn, ontstond uit een verlangen naar een rechtvaardigere wereld. Betekent dat dat een verlangen naar een rechtvaardigere wereld altijd zo afloopt? Betekent het soms dat we dat verlangen maar moeten laten varen? Als we het dan toch over Jaroslav Šabata hebben, die zei tijdens een van onze ontmoetingen na de revolutie: „Inderdaad, het antwoord van het communisme was vals, maar de vraag blijft“.

Je zei eerder al dat het communistische regime vanzelf instortte. Waarin lag volgens jou dan de zin van het dissident-zijn?

Voor mij is het tot op heden een oproep om alternatief te denken en leven. Je niet laten meevoeren met de stroom, zelfs niet met de kerkelijke mainstream. Altijd blijven zien wat er op een onopvallend naastgelegen bloemperk als vanzelf groeit.

Václav Havel heeft de zin van het dissident-zijn goed verwoord in „De macht van de machtelozen“. En hij illustreerde het ook veelzeggend met zijn bereidheid om een gedeelte van zijn leven in de gevangenis door te brengen. Hij koos geen partij voor dat wat succes heeft, maar voor wat waar is.

In dat verband geef ik toe dat ik een beetje een ketter ben – Havel blijft voor mij een illuster en centraal figuur uit de tijd dat hij dissident was, terwijl hij als president in feite betekenisloos was. Hij was redelijk succesvol in zijn functie, maar er zijn meer politieke professionals die succesvol zijn. Het belang van zijn presidentschap wordt door zowel zijn aanhangers als zijn tegenstanders overschat.

Wat mij fascineert aan die dissidentengemeenschap is de koppeling van mensen die in veel opzichten ver van elkaar afstonden. Katholieke pastors en voormalige communisten, de onvervalst linksgezinde Petr Uhl en de rechtsgezinde Václav Benda.

Precies, en niet alleen dat. Josef Zverina, die zo´n 13 jaar gevangen zat, was in staat om aan één tafel te zitten en broederlijk te converseren met Oldrich Hromádko, die in ´49 en ´50 commandant was van de afdeling Kraanvogel van de Staatsveiligheidsdienst in Jáchymov.5 Niet dat ze alles met elkaar uitpraatten, het sacrament van boete en verzoening aannamen en dergelijke. Maar deze fantastische ontmoetingen op zich zetten het koninkrijk van God al een beetje op een kier. In het koninkrijk van God is het mogelijk dat zelfs zulke tegenpolen bij elkaar komen.

Zijn er tegenwoordig voorbij de grenzen van de kerk nog bondgenoten voor actieve christenen te vinden? En hebben christenen vandaag de dag überhaupt de behoefte om zulke bondgenootschappen op te zoeken?

Ik wil graag geloven dat dat verlangen bestaat. Dat er mensen zijn die dat arme, falende, ja zelfs zieltogende instituut dat de kerk is niet willen verlaten en ook bijdragen tot de institutionele werking ervan. En die tegelijkertijd ook in contact staan met andere mensen, waarbij ze weten wie ze moeten steunen en met wie een verbond aangaan. Laat die mensen bijvoorbeeld de gemeentepolitiek in gaan, meedoen aan creatieve en alternatieve politieke projecten. Laat ze maar nieuwe formaties en instellingen opzetten, zodat we geen nieuwe wijn in oude zakken schenken. Het kan gebeuren dat zo´n nieuwe zak het niet houdt, dat we hem moeten laten voor wat hij is en een nieuwe moeten proberen. Dan lukt het vervolgens misschien wél.

Jakub Ort

(vertaling: Lisa Fikejsová-Brouwers, met dank aan SKGO)

 

1    Toestemming van de staat om het beroep van predikant uit te voeren.

2    Tsjechische benaming van het lied „We shall overcome“

3    Begin jaren negentig minister van financiën voor de rechtse partij ODS, later premier en president.

4    Periode na de inval van de troepen van het Warschaupact in 1968, waarin de machthebbers middels streng bewind poogden de omstandigheden van voor de Praagse Lente te herstellen.

5    In Jáchymov werden in de jaren 50 en 60 veel politieke gevangen tewerkgesteld in de uraniummijnen.