Wat wil de kerk?
Mijn ‘Wat wil de synagoge?’ (IdW 44/8) heeft het nodige losgemaakt. Ik noemde daarin het verzoek van Joodse zijde aan de PKN om in 2017 excuses aan te bieden voor het antisemitisme van Maarten Luther niet minder dan ontluisterend, en stelde de tegenvraag wat de synagoge eigenlijk wil. Gerrit Meeuwissen en Coen Constandse (IdW 44/9) vragen zich af of ik, als ik het zo mag samenvatten, niet te veel vijandschap proef in dit verzoek en daardoor juist zelf aan het schieten raak (Constandse spreekt zelfs van ‘onheilspellend’). Ook wijzen ze erop dat 2017 een uitstekende mogelijkheid biedt voor de kerk om zich van elk antisemitisme te distantiëren. At Polhuis geeft in dit nummer aan de hand van Oberman de nodige verheldering ten aanzien van Luthers spreken over de Joden, maar wil hem hierin minder verdedigen dan ik (in zijn ogen) doe.
Wat is het probleem? Zowel Meeuwissen als Constandse stelt de vraag, waarom ik niet gewoon aan de rabbijnen Evers en Ten Brink en het CIDI vraag wat zij eigenlijk willen. Het punt is nu dat we dat al weten: ze willen excuses voor het antiemitisme van Maarten Luther. Dat lijkt me een heldere vraag. Het kan zijn, zoals Constandse suggereert, dat deze vraag door het mediaspektakel aan hun mond is onttrokken, maar dat vind ik wat speculatief. Ik neem in elk geval aan dat ze, zolang ze er niet op terugkomen, voor deze vraag de verantwoordelijkheid dragen. En ik vind deze vraag inderdaad zo ontluisterend, dat ik weinig behoefte heb om eerst de achtergrond van deze vraag te polsen. Maar het roept bij mij wel de vraag op wat de synagoge wil.
Ik meen dat een vraag om excuses voor Luthers antisemitisme ontluisterend is, omdat het geen vraag is die in een nevenzaaltje wordt gesteld en in een nevenzaaltje kan worden beantwoord, maar die na de studie van René Süss over Luther, of we het nu leuk vinden of niet, bijna het gewicht heeft gekregen van een vraag naar excuses voor Auschwitz zelf. En daarmee stelt deze vraag de PKN voor een vreselijk affront, waarin niets vriendschappelijks is gelegen, waaruit op geen enkele wijze het verlangen naar een toenadering spreekt, laat staan een vraag om verzoening. En daar is het bij het maken van excuses om te doen, al zijn we dat tegenwoordig kwijt.
Goed, Luther schreef, anders toch wel dan Polhuis via Oberman beweert, met ‘Von den Juden und ihren Lügen’ een ronduit antisemitisch boek, waarin hij een andere toon aanslaat dan in zijn vroegere jaren. Nu zou je kunnen zeggen, bied om je goede wil te tonen, je excuses aan voor dit boek, en klaar is Kees. Maar wat een zinloze actie zou dat zijn, na meer dan 2000 jaar antisemitisme. Ik geloof dan ook niet dat dit met deze rabbijnse vraag beoogd is. Süss heeft nu juist beweerd dat Luthers rechvaardigingsleer, met die constante anti-Joodse polemieken al vanaf zijn vroege geschriften, even antisemitisch is als zijn openbare schotschrift uit 1543, en ziet dan ook vanuit deze rechtvaardigingsleer directe lijnen naar Auschwitz lopen. Wellicht zijn Evers en Ten Brink zich van al dat kwaad geen bewust, maar dat lijkt me toch ietwat naïef. Met hun vraag om excuses ligt de rechtvaardigingsleer zelf op tafel. En dus gaat het allang niet meer om één boek, om een kerkhistorische figuur uit Eisleben, maar om het antisemitisme van de PKN zelf, tot in Auschwitz aan toe. Laten we elkaar geen mietje noemen. Wat zou de vraag van de synagoge voor gewicht hebben, als het daar nu juist niet over gaat? Wie vraagt om excuses voor Luthers antisemitisme, vraagt impliciet om excuses voor Auschwitz. En om excuses voor Luthers rechtvaardigingsleer. Daarmee zet ‘de’ synagoge (enigszins representatief zijn deze Joden toch wel) de PKN het mes op de keel. Ik kan het niet anders zien. Alles overdrachtelijk uiteraard, maar ontluisterend is het. Die vraag is te groot en te ingrijpend. Constandse en Meeuwissen zeggen: je reageert te agressief. Dat mag zijn. Maar de agressie die steekt in deze vraag lijkt hun te ontgaan, of ze willen erover zwijgen.
Deze vraag mag ons de ogen ervoor openen hoe het er na vijftig jaar Joods-christelijke dialoog in werkelijkheid voorstaat met de verhouding kerk-synagoge. Deze Joden zouden de PKN ook hebben kunnen feliciteren met de ontdekking van Israël sinds theologen als Miskotte en Van Ruler, die heeft geleid tot haar huidige kerkorde waarin zelfs wordt opgeroepen alle vormen van antisemitisme tegen te gaan, of hun dankbaarheid hebben kunnen uitspreken voor het OJEC. Maar dít is de vraag waarmee zij zich anno 2015 tot ons wenden. Ik ben daarover niet boos, zoals Constandse meent, eerder verbitterd en teleurgesteld. Niet omdat ik mij afgewezen voel in al mijn goede bedoelingen om voor Joden ‘betrouwbaar’ over te komen, maar omdat ik steeds meer tot het besef kom dat het conflict tussen kerk en synagoge, dus het conflict over Jezus, ons hopeloos verdeelt en tegelijk nog steeds even actueel is als 2000 jaar geleden. Een actualiteit die niet gaat over geloof alleen, maar die (hoe zou het anders kunnen) ook gaat over de vraag wat antisemitisme eigenlijk is.
Je kunt zeggen: de synagoge heeft in haar vraag om excuses toch groot gelijk, want de kerk is immers antisemitisch gebleken? Ik denk dat we uit die vanzelfsprekende reflex moeten stappen, die tot een vorm van inwendig cynisme is geworden. Ik denk dat we de ‘Joods-christelijke dialoog’ veel meer helpen wanneer we antwoorden dat we een dergelijke vraag niet als een ‘schot voor de boeg’ (Meeuwissen), maar een pijl recht in het hart ervaren, waarin we tot in onze ziel worden gekrenkt omdat ons geloof juist leeft van de rechtvaardiging van de goddeloze, voor Jood en heiden beide, en dat wij Jezus juist zo ook als messias van Israël hebben begrepen. En dat we daarom ook niet op dit verzoek ingaan, niet kúnnen gaan; zonder dat we ons aan onze schuld aan Auschwitz willen onttrekken. Maar het daar echt over te hebben, wordt nu juist onmogelijk door de eis van deze excuses. Dus inderdaad: wat wil de synagoge? Natuurlijk, bij zo een reactie heb je de poppen aan het dansen, want van een rechtvaardigingsleer à la Paulus of Luther wil de Jood nu juist niets weten. Maar of het gesprek hapert of niet, we moeten eraan vasthouden dat wij niet schuldig zijn omdat wij kerk, omdat wij PKN zijn. En die suggestie ligt in de vraag van de rabbijnen nu net besloten.
Al is het dezelfde God die wij belijden, de Joden geloven echt iets anders. En dat kun je dan een beetje wegstoppen en hun tegemoet blijven komen vanuit het begrip om hun geschiedenis. En daarom dus ook jezelf maar een beetje wegstoppen. Maar wanneer begint dit een vorm van paternalisme te worden, waarin we de Joden helemaal niet meer serieus nemen in wat zij ook vandaag de dag geloven en ook werkelijk zeggen? En hoe serieus nemen we onszelf?
Daarom leidt de vraag ‘Wat wil de synagoge?’ vanzelf tot de vraag: ‘Wat wil de kerk?’. Wil zij vasthouden aan de rechtvaardiging van de goddeloze, ook als zij weet dat zij de synagoge daarmee noodzakelijk van zich afduwt, of wil zij, om de Joden – maar dan natuurlijk ook moslims, atheïsten en anderen – niet te kwetsen, een kerk die over onze menselijke goddeloosheid niet meer spreekt? De kerk vindt haar bestaansrecht erin, dat zij weet van de goddeloosheid waaronder God ons allen heeft besloten, om zich over ons allen te ontfermen (Rom. 11: 32). Voor de Grieken een dwaasheid; voor de Joden een ergernis. Voor de kerk de hartslag van het bestaan. Soms denk ik dat de PKN die kerk helemaal niet meer wil, maar zich vooral zorgen maakt om haar ‘sauberen Mantel’ (Barth) in de ogen van de wereld. Daarom was ik blij met de opstelling van Arjan Plaisier.
Stel ons voor, dat bij monde van Plaisier of een lutherse afgevaardigde, in 2017 inderdaad excuses voor Luthers antisemitisme worden aangeboden (zijzaaltje, hoofdact?). En stel je dan voor dat er enige rabbijnen, daartoe uitgenodigd en inderdaad gekomen, namens de synagoge met een dikke knipoog zeggen: ‘Excuses aanvaard’. We zouden in een roman van Arnon Grunberg zijn beland. We zouden elkaar niet wenend om de hals vallen, en werkelijk verzoend zijn, maar er beide voor zorgen dat ónze interpretatie van dit gebeuren de pers op tijd bereikt.
Wessel ten Boom