Waken in de nacht

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Slapeloosheid is een van de ergernissen van de ouder wordende mens. Als we er wat aan willen doen, raadplegen we Thuisarts.nl of Psychologie Magazine. Je kunt ook een andere invalshoek kiezen. Wie een beetje vertrouwd is met de Bijbel of weleens in een klooster komt, weet dat slapeloosheid daar actief wordt beoefend. Bijbelpersonages en kloosterlingen weten dat stagnatie van geestelijke of fysieke aard meestal doorbroken wordt in een doorwaakte nacht. Denk maar aan Jakobs worsteling met de engel, de uittocht van het volk Israël uit Egypte of aan Jezus’ gebeden in Getsemane. Daarnaast kent de Bijbel ook zoiets als gerust slapen, zoals Jezus doet tijdens de storm op zee. Veel voorbeelden van nachtelijke gedachten en gebeden vinden we in de Psalmen, maar niet alleen daar. Ik heb een kleine bloemlezing gemaakt en de bloemen zo geschikt, dat we een indruk krijgen van een slapeloosheid die niet zozeer ergerlijk is als wel de noodzakelijke voorbereiding op een betere slaap.

Gerust slapen

Ik begin met twee citaten over mensen die gerust slapen. Deze mensen zijn niet bang voor de nacht. Ze hebben de strijd om God of met God gestreden, ze zijn zeker van God en van zichzelf en hebben zich in Gods hoede overgegeven. Nu kunnen ze slapen. In Psalm 4:8v dankt de dichter God dat hij van Hem iets beters heeft ontvangen dan materiële welvaart: ‘Gij hebt meer vreugde in mijn ​hart​ gegeven / dan toen hun koren en most overvloedig waren. / In ​vrede​ kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen, / want Gij alleen, o Here, doet mij veilig wonen.’ De vaderfiguur in het Spreukenboek raadt zijn zoon ‘overleg en bedachtzaamheid’ aan, ‘dan zult gij uw weg veilig gaan, zonder dat uw voet zich stoot. Indien gij u nederlegt, zult gij niet opschrikken, maar gij zult u nederleggen en uw slaap zal zoet zijn.’ (3: 23v) Ook de beslissing van de dood kan leiden tot een rustige slaap. Als ik bij mijn geboorte gestorven was, denkt Job, ‘zou ik nu nederliggen en stille zijn, / ik zou slapen; dan zou ik rust hebben (…).’ (3:13)

Onrust

De geruste slaap is mogelijk als er zekerheid is, de zekerheid van God of van de dood. Deze zekerheid is er niet zomaar. Vaak lees je over mensen die onrustig slapen of op de vlucht voor de realiteit te vroeg de slaap zoeken. Job zegt: ‘Wanneer ik denk: mijn bed zal mij troost brengen, / mijn legerstede mijn klacht verlichten, / dan verschrikt Gij mij door dromen / en beangstigt mij door gezichten.’ (7:13v). De onrust kent veel mogelijke oorzaken: Gods afwezigheid, de eigen schuld, het ontbreken van zin, iets pijnlijks dat op de dag gebeurd is of gewoon de drukte van alledag (Prediker 5:2: ‘De droom komt door veel bezigheid’). Onrust betekent dat je met je kwellingen geen raad weet. God zelf zegt bij monde van Hosea: ‘Ze roepen niet eerlijk en oprecht tot Mij, maar liggen te jammeren op hun bed en kerven hun lichaam, smekend om graan en wijn. Zo keren zij zich tegen Mij.’ (7:14)

Kwaad beramen

Om de onrust te bezweren, richten mensen hun geest op een bepaald doel. In de Psalmen lezen we nogal eens over goddelozen die kwaad beramen. ‘De woorden van [de goddeloze] zijn onheil en bedrog, / hij laat na verstandig en goed te handelen; / op zijn legerstede beraamt hij onheil, hij stelt zich op een weg die niet goed is; / wat kwaad is, verwerpt hij niet.’ (Ps 36:4v) In het Nieuwe Testament is Judas degene die in de nacht kwaad beraamt, terwijl de overige discipelen te vroeg in slaap vallen en voor het hanengekraai, de aankondiging van de morgen, Jezus verloochenen.

Zoeken naar God

Je kunt ook zoeken naar God. Daar hoort bij dat je tot God roept. ‘Mijn stem is tot God, en ik roep; / mijn stem is tot God, opdat Hij zijn oor tot mij neige. / Ten dage mijner benauwdheid zoek ik de Here, / des nachts is mijn hand uitgestrekt en zij wordt niet moede, / mijn ziel weigert zich te laten troosten.’ (Ps 77:2v) ‘Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet, en des nachts, en ik kom niet tot stilte.’ (Ps 22:3; vgl. 88:2-4) God kan slapeloos maken, zoals Psalm 77 getuigt: ‘Gij houdt mijn ogen open’ (77:5) en het zoeken kan eindeloos duren. ‘Op mijn legerstede des nachts zocht ik mijn zielsbeminde; ik zocht hem, maar ik vond hem niet. Ik wil opstaan en rondgaan in de stad, op straten en pleinen en mijn zielsbeminde zoeken; ik zocht hem, maar ik vond hem niet.’ (Hooglied 3:1v)

Waakzaamheid

Een vorm van zoeken waaruit meer vertrouwen spreekt, is het waken. Dit waken zou je kunnen uitleggen als een gedurig roepen, het ‘dag en nacht bidden’ van Paulus of het nachtenlang bidden van Jezus (L 6:12; 21:37). Sommige Psalmen vullen het waken in met het onderhouden van de wet. Terwijl men wacht op een nieuw woord van God, overdenkt men het woord dat men al kent. ‘Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen (…), maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht.’ (1:1v) ‘Als ik denk aan uw verordeningen van ouds, o Here, dan ben ik getroost. (…) Des nachts gedenk ik uw naam, o Here, en onderhoud ik uw wet.’ (119:52-55). In Psalm 17 wordt de nachtelijke slaap gezien als een periode van beproeving. ‘Toetst Gij mijn hart, onderzoekt Gij des nachts, / beproeft Gij mij, Gij vindt niets; wat ik ook bedenk, mijn mond overtreedt niet.’ De dichter is onrustig, maar laat zich niet tot een aanklacht verleiden (vgl. Ps 4:5). Zijn hoop is op de morgen: ‘Ik zal in gerechtigheid uw aangezicht aanschouwen, / en bij het ontwaken mij verzadigen met uw beeld.’ (17:15; vgl. Ps 130:6) Psalm 132 kent het motief van het ‘met God waken’ uit het lijdensevangelie. ‘Voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, / noch sluimering aan mijn oogleden, / totdat ik voor de HERE een plaats gevonden heb, / een woning voor de Machtige Jakobs.’ (4v)

Gods komst en de lofzang

De Bijbel bevat vele getuigenissen van mensen die na trouw waken Gods licht zien in de nacht. Hun zwijgend uitzien naar Gods komst slaat dan om in een loflied. ‘Als met vet en merg word ik verzadigd, / mijn mond looft met jubelende lippen, / wanneer ik Uwer gedenk op mijn legerstede, / in nachtwaken over U peins.’ (Ps 63:6v) ‘Midden in de nacht sta ik op en loof U om uw rechtvaardige voorschriften.’ (119:62). Als Gods redding komt, is de nacht in feite voorbij en kondigt de morgen zich aan. Daarachter verschijnt de dag als een periode waarin Gods aanwezigheid onomstreden is. ‘Des daags zal de Here zijn goedertierenheid gebieden, / en des nachts zal zijn ​lied​ bij mij zijn, / een ​gebed​ tot de God mijns levens.’ (Ps 42:9) De komst van God ‘als een dief in de nacht’ is een motief dat terugkeert in het Nieuwe Testament, waar Jezus is de vierde nachtwaak komt (Mc 6: 48; Mt 14:25) of in de derde (Lc 12:38), waar de bruidegom midden in de nacht komt (Mt 25: 6) en ook van de opstanding wordt gezegd dat die vroeg is, ‘nog diep in de nacht’ (Mc 1:35).

Slapen en werken      

De verschijning van God stilt de onrust en neemt de vragen weg. De profeet Simeon zingt: ‘Nu laat Gij, Heer, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien’ (Lc 2:29). Wat Simeon gaat doen, blijft in het midden. Het is aannemelijk dat hij bij ‘heengaan’ denkt aan sterven of slapen, wat ook de plaats van Simeons lofzang aan het einde van de liturgie van de completen verklaart, maar het is ook mogelijk dat hij, nu het licht is gekomen (2:32), aan het werk gaat. De zin van de dag is, dat men met Gods hulp kan opstaan en werken. ‘Wij moeten werken de werken van degene die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand werken kan.’ (Joh 9:4) Dit werken is in overdrachtelijke of letterlijke zin het overwinnen van de vijand. ‘Ik ontwaakte, want de Here schraagt mij / ik vrees niet voor de tienduizenden van volk / die zich rondom tegen mij stellen.’ (Ps 3:6v) Doordat het werken naast God niets parmantigs heeft, lijkt het op de geruste slaap: ‘Het is voor u tevergeefs, dat gij vroeg opstaat, / laat opblijft, brood der smarten eet – / Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap’ (Ps 127:1v). De verwantschap van werken en slapen verklaart misschien de tegenstrijdige boodschap van Jezus aan zijn leerlingen in Getsemane: ‘Slaapt nu maar en rust (…). Staat op, laten wij gaan.’ (Mt 26:45v; vgl. Joh 14:31). Ook Prediker legt een verband tussen werken en slapen: ‘Zoet is de slaap van hem die werkt, of hij weinig of veel eet.’ (5:11) Het eten is hier de hulp die men van God ontvangt. Vertrouwt men daarop, dan hebben werken en slapen hun problematische karakter verloren. Het werk is licht, de slaap zoet en slapeloosheid verleden tijd.

Udo Doedens

In de Waagschaal, nr. 8, 17 augustus 2024