De Barmerthesen
ONNUTTE SLAVEN
De zesde these van Barmen: “Zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld (Matteüs 28: 20). Het Woord van God is niet gebonden (2 Timoteüs 2: 9).
De opdracht van de kerk, waarin haar vrijheid is gegrond, bestaat daarin, dat zij van Christus’ wege en dus in dienst van zijn eigen Woord en Werk door prediking en sacrament de boodschap van de vrije genade Gods aan heel het volk brengt.
Wij verwerpen de valse leer, als zou de kerk in menselijke eigenwaan het Woord en Werk van de Heer in dienst kunnen stellen van welke eigenmachtige gekozen wensen, doeleinden en plannen ook.”
Is de kerk vrij? Het is een vraag die niet alleen actueel is in tijden van zichtbare onderdrukking en dictatuur, zoals ten tijde van het Derde Rijk, maar die te allen tijde gesteld moet worden. Is de kerk vrij? De wonderlijke paradox dringt zich op dat de kerk vrijer lijkt, naarmate die vrijheid meer onder druk staat, en zij dus onvrijer is naarmate zij een grotere vrijheid geniet. Dat moet te maken hebben met de bijzondere aard van haar vrijheid.
Is de kerk door omstandigheden vrij, bijvoorbeeld omdat zij haar plaats heeft in een liberale en min of meer tolerante samenleving als de onze, dan ligt het voor de hand die vrijheid op te vatten als een liberale vrijheid, een godsdienstvrijheid. Zij mag dan zeggen wat ze wil zeggen en doen wat ze wil doen. Zij kan op haar manier trachten kerk te zijn in deze tijd, God te verkondigen, de wereld te kerstenen en met haar goede daden het geloof geloofwaardig te maken. “Wij geloven” is de stoere uitspraak van deze ogenschijnlijk vrije kerk; “geloven is zo gek nog niet” haar motto. Zij start een redelijk gesprek met de weldenkenden en welwillenden in de samenleving. Geloof is voor haar een vorm van humanisme, een humanisme dat geïnspireerd wordt door Jezus. Zij doet verder aan spiritualiteit, de geestelijke zoektocht naar waarden die boven de platte en materiële uitgaan. Maar wat is het dan toch vervelend dat de antireligieuzen zo akelig over haar doen. Deze ‘vrije’ kerk propageert juist de vrijheid van allen, dus ook van andersdenkenden en andersgelovenden. Zij is geen orthodoxe waarheidspartij. Zij belijdt de vrijheid als fundamentele menselijke waarde.
Maar hoe vrij is deze ‘vrije’ kerk, waar zij afhankelijk blijkt te zijn van menselijk streven en verlangen, produkt van menselijk geloof? De kramp waarin deze ‘vrije’ kerk schiet als het haar naar haar eigen inzicht niet goed gaat, verraadt een enorme onvrijheid. De kerk lijkt wel een eigenmachtig project. Zij wil zichzelf behouden, staande blijven. Zij wandelt over het water, “maar ziende op de wind werd hij (Petrus) bevreesd en begon te zinken en hij schreeuwde: Here, red mij!” (Mat. 14: 30). Zij is een menselijke mogelijkheid temidden van andere mogelijkheden. “Waar komt toch de inbeelding en het titanisme vandaan, dat meent, dat wij God moeten verantwoorden in de wereld, of de oppervlakkige welmenendheid, die denkt dat wij het Woord Gods met onze daden geloofwaardig moeten maken” (Miskotte, Bijbels ABC, 191).
Van deze menselijke mogelijkheid wordt de kerk afgesneden waar zij in de verdrukking komt, waar zij, al dan niet met geweld en door vervolging, tot een onmogelijke zaak wordt verklaard, die zij krachtens haar boodschap ook werkelijk ís. Hoe ellendig en niet benijdenswaardig de gemeente in de verdrukking ook is, hierin is zij “zalig” te noemen, dat zij in haar onvrijheid, in haar onmogelijkheid, in haar ‘onhebbelijkheid’ waarlijk vrij is, werkelijke genade is en alles bezit. “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil” (Mat. 5: 11). Hier kan de Naam Gods groot gemaakt worden. In deze onvrijheid van de dood kan zijn heerlijk opstandingswerk aan de dag treden. Hier kan onverdacht de vrije genade Gods zichtbaar worden, die haar in beweging zet, als menselijke onmogelijkheid, maar als werkelijke doorbraak van bevrijding door de Naam. “Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld” (Mat. 28: 20). Haar lijden is niet zonder Hem die geleden heeft. Haar sterven niet zonder Hem die levendmaakt. Haar onvrijheid en gebondenheid niet zonder Hem die vrijspreekt en de banden slaakt.
Mag de kerk in haar dienstwerk van alle kanten worden tegengesproken, en niet in de laatste plaats vanuit haar eigen gelederen ongeloofwaardig gemaakt worden – zij bestaat immers uit zondaren, “onder welke ik een eerste plaats inneem” (1 Tim. 1: 15) –, mag zij daardoor gebonden worden en zich onvrij weten, het laat onverlet: “Het Woord van God is niet gebonden”. Hij is vrij. Hij gaat zijn ongekende gang. Hij neemt onnutte knechten, onnutte slaven in dienst (vgl. Luk. 17: 10), die juist vanwege hun onnut kunnen wat zij anders nooit zouden kunnen: de onmogelijke God betuigen, dus juist niet als hun mogelijk geloof, maar als onmogelijke werkelijkheid Gods, de werkelijkheid van Hem namelijk die vrij is om goddelozen te rechtvaardigen en doden op te wekken. Hem betuigen, dát is de roeping van de kerk, en dát is haar enige grond, dát haar enige werkelijkheid: “Jezus Christus die uit de doden is opgewekt, uit het geslacht van David, naar mijn evangelie, waarvoor ik kwaad lijd en zelfs boeien draag als een misdadiger” (2 Tim. 2: 8-9). Als het zo is, dan is zij “een gevangene in de Heer” (Efez. 4: 1). Het is toch ook daarom dat de apostel in zulke merkwaardige paradoxen kan spreken, als hij bijvoorbeeld aan het begin van zijn Filippenzenbrief zegt dat door zijn gevangenschap (nota bene!) de broeders meer vertrouwen hebben gekregen en moed om het woord Gods te verkondigen (Fil. 1: 13-14). Dat is een wonderlijke logica. Het kan alleen maar de logica zijn van iemand die waarlijk vrij is, die van Christus is, die weet heeft van het evangelie: “Ik ben met u al de dagen.”
Is de kerk vrij? In ieder geval is het Woord van God dat: “Het Woord van God is niet gebonden”. Hij kan levendmaken die dood zijn; vrijspreken die gebonden zijn; zalig heten die verloren zijn. In de opdracht van de kerk om dát te betuigen, ligt haar vrijheid, zegt de zesde these van Barmen.
Is de kerk vrij? Kan zij dit? Toch alleen waar zij zichzelf kan loslaten, haar ongebonden vrijheid prijsgeven, zich overgeven aan de God van de vrije genade. Maar ook dat kan zij niet, tenminste in zoverre het haar zelfgekozen, zelfbewuste daad is. Het kan haar alleen gegeven worden; het kan alleen vanuit de vrije genade Gods. Maar dán doet zij het, als onnutte slaaf, dán laat zij zich als dienaar van God kennen: “in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenschappen (…), als stervend en zie, wij leven; als getuchtigd, maar niet ten dode; als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend” (2 Kor. 6: 4-10). Want dan is het duidelijk dat het de Naam zélf is die doet wat wij niet doen kunnen, die wil wat wij niet willen, die vrij maakt en levend waar wij gebonden zijn in banden des doods.
Wouter Klouwen