De Barmerthesen
DE STAAT ALS WELDAAD
Als pas beginnend student theologie – ik was nog bezig met Grieks en Latijn – liep ik een jaar catechisatie bij de toenmalige studentenpredikant, ds A.A. Spijkerboer. Hij behandelde dat jaar de Barmer thesen. Veel wist ik nog niet van de theologie, maar ik had al wel begrepen dat Karl Barth een belangrijke theoloog was. Belangrijk vooral omdat hij in het publieke debat duidelijk stelling durfde te nemen. Dat sprak mij wel aan. Als hij één van de belangrijkste opstellers van de Barmer thesen was, leek mij een jaar catechisatie bij deze mij toen onbekende dominee wel verantwoord.
Ik heb er geen spijt van gehad. Vanaf dat jaar hebben de Barmerthesen mij (ook letterlijk) vergezeld. Spijkerboer wist op zijn onnavolgbare wijze van distantie en nabijheid mij van het belang te overtuigen. Zo zeer zelfs dat ik bij mijn belijdenis deze tekst wilde gebruiken. Dat ging Spijkerboer te ver. De Synode had immers net besloten het document niet als belijdenisgeschrift te accepteren. Dat argument begreep ik in het geheel niet. Zo deed ik geen belijdenis bij Spijkerboer, maar bij een ander die in die roerige jaren 60 het net als ik wat minder nauw nam met de regels. Zo werd mijn belijdenis een heel klein teken van verzet tegen de heersende orde.
Tegen deze achtergrond is het een soort rechtzetting nu ik bij het afscheid van Spijkerboer als redactielid mag schrijven over de Barmer thesen en dan ook nog over de 5e these. De these waarin Barth het opneemt voor de staat en de daarmee gepaard gaande rechtsorde, waaraan ieder zich te onderwerpen heeft. Dat was precies de these waarmee ik toen en lange tijd in mijn theologische bestaan de meeste moeite had. Moest je je wel onderwerpen aan een overheid die mondiaal en ook nationaal onrecht in stand hield. Was revolutionair verzet niet meer geboden, juist ook tegen de kapitalistische staat? De staat als weldaad, ik kon het niet over mijn lippen krijgen. In deze bijdrage neem ik het juist daarvoor op.
Op drie punten ga ik in. Die drie punten geven wat mij betreft precies aan waarom de staat voor kerk en gelovige een weldaad is.
Verhouding kerk en staat
De grondtoon in het reformatorische denken over de verhouding kerk en staat is een negatieve. De staat is er omdat zij in de niet verloste wereld nodig is eventueel met geweld de boel bij elkaar te houden. Ongetemde driften die het samenleven van mensen bedreigen dienen ingetoomd te worden. Theologisch gesproken, de staat is een instrument van de wet. Christenen dienen zich daaraan te onderwerpen. Dat kunnen zij ook vrijmoedig, omdat zij van de staat niets te vrezen hebben. Christenen weten immers van de zonde, laten zich daar niet meer door leiden nu zij de genade in Jezus Christus hebben leren kennen. Zij weten dus van de zonde, met het oog waarop de wet en dus ook de staat met haar wetten en gezag er is. Tegelijk onderwerpen zij zich vrijwillig en zonder vrees aan deze overheid. Ja steunen haar ook in het werk om orde te handhaven. Dit werk van de overheid blijft nodig zolang het rijk der genade nog niet aangebroken is. Zodra dat zo is, is er geen staat en wet meer nodig.
Bij Barth en dus ook in de Barmerthesen is de grondtoon anders. Bij hem is de staat niet een ‘Produkt der Sünde’, maar een ‘Instrument der göttlichen Gnade’. De staat is niet een tijdelijke maatregel, noodzakelijk door de nog heersende zonde. De staat is blijvend. We verwachten immers een hemelse polis. De huidige staat is een genade gave. Door de staat wordt ons ook de genade Gods deelachtig.
Niet de wet, maar de genade gaat ook in het denken over de verhouding kerk en staat voorop. Een inzet die grote gevolgen heeft.
Verzet als positief middel
In het klassieke theologische denken over de overheid is onderwerping het kernmoment. Dat is ook bij Barth aan te wijzen. Er is geen spoor van anarchisme bij hem te bespeuren. Pogingen om de staat omver te werpen worden ook in de 5e these klip en klaar van de hand gewezen. De kerk erkent in dankbare eerbied jegens God de weldaad van Zijn beschikking.
Toch is er een fundamenteel verschil met de klassieke traditie. Onderwerpen bij Barth betekent altijd een zich actief bemoeien met de staat. De staat is bij hem juist als instrument van de genade meer dan rechthandhaver. De staat heeft voor vrede, recht en welzijn van mensen te zorgen, voor humaniteit. Dan wordt daarmee altijd de humaniteit bedoeld, zoals die in Jezus Christus geopenbaard is. Die humaniteit kent de staat niet vanuit zichzelf. Daaraan moeten overheidsdienaren telkens opnieuw herinnerd worden. Dat is de politieke dienst die de kerk te verrichten heeft. Juist de kerk die leeft van de genade en als roeping heeft daarvan te getuigen.
Dat getuigenis betreft alle terreinen van het leven. Vrede en recht moeten gestalte krijgen, het welzijn van burgers dient voorop te staan. Barth gaat zelfs zover dat iedere ‘Geheimdiplomatie’ afgewezen dient te worden. Wat het licht niet kan verdragen, kan niet dienstbaar aan menselijkheid zijn.
Bij dit getuigenis hoort ook, al is het een uiterste middel, de oproep tot verzet tegen de overheid. Juist omwille van de goddelijke roeping van de staat moet het verzet principieel als mogelijkheid opengelaten worden. Verzet kan de uiterste poging zijn de staat te herinneren aan zijn goddelijke roeping.
Actieve burgers
In Christengemeinde und Bürgergemeinde legt Barth de 5e these van de Barmerthesen uit. In zijn uitleg voel je de spanning en de frustratie van de houding van Christenen in de 2e WO. Voor velen was het onderwerpen aan het wettig gezag bepalend. Een logisch gevolg van de visie op de staat in het godsbestel. Barth kritiseert deze klassieke visie en daarmee verandert ook de rol van de Christen. De Christen is niet langer burger, de Christen wordt bij Barth een actieve, politiek actieve burger. De staat is niet alleen noodzakelijk, maar ook gewild, niet alleen omwille van de zonde geduld, maar een instelling waarvoor je je als Christen mede verantwoordelijk voelt.
De Christen heeft niet alleen de roeping te gehoorzamen als het om het actieve kiesrecht gaat. Hij dient zich ook actief in te spannen voor de overheid. Ook het passieve kiesrecht behoort tot de verantwoordelijkheid van de christen.
Daarbij moet wel aangetekend worden dat Barth in zijn thesen de democratische rechtsstaat op het oog heeft. Hoewel er vanuit het christelijk geloof principieel geen voorkeur voor de vorm van de rechtsstaat bestaat, is de democratie voor Barth de vorm die het dichtsbij de voor mensen meest rechtvaardige samenleving komt. Voor die democratie dienst de christen zich actief in te zetten als burger en als politicus.
Actualiteit
De 5e these van de Barmerthese lijkt mij op dit moment nog steeds van hoogst actuele betekenis. Door de komst van de Islam in onze samenleving is opnieuw de discussie over de theocratie opgelaaid. Anders gezegd, wat heeft voor de gelovige het primaat, de wet van God of die van de staat. Voor de theocraat is dat helder: de wet van God. In de praktijk dreigt dan een verzwakking van de democratische rechtsorde. De 5e these van Barmen en de uitleg die door Barth daaraan gegeven is geeft overtuigend aan dat van een of-of situatie hier geen sprake is. De staat is door God gewild en is een instrument van zijn genade. Dienst aan God hoeft dus helemaal niet te strijden met de dienst in de democratische rechtsstaat, integendeel zelfs, ze liggen in elkaars verlengde. Dienst in de democratische rechtsstaat is de politieke dienst aan dezelfde God die in de kerk gevierd wordt. Er is in dat opzicht geen scheiding tussen kerk en staat, wel een duidelijke onderscheiding.
Het is verheugend dat de PKN in haar recente nota over ‘De kerk in de democratische rechtsstaat – een positiebepaling’ deze noties opnieuw onderkend en onderstreept heeft. Barmen komt dan, met dank aan Spijkerboer die er voor zorgde dat deze thesen in de kerkorde opgenomen werden, uitvoerig ter sprake. In de nota wordt opgekomen voor de democratische rechtsstaat. Een paar citaten uit deze nota: ‘De Protestantse Kerk in Nederland aanvaardt de democratische rechtsstaat principieel, en weet juist daarom ook van het recht en de plicht van de kerk zich – in lijn met het profetisch spreken in de Schriften – kritisch uit te spreken over het feitelijke handelen van die overheid’.(35) ‘De democratische rechtsstaat vormt de garantie voor die vrijheid en verdient daarom steun.’ (40) Die steun is nodig omdat door de nadruk op theocratie het misverstand opgeroepen wordt de rechtsstaat te willen vervangen door een andere staatsvorm. Tegen dit misverstand dient krachtig gewaakt te worden.
Een middel daartoe kan de actieve participatie van Christenen in het publieke, politieke debat zijn. ‘Bewust burgerschap, tot uitdrukking komend in het meedenken over de richting waarin de samenleving zich ontwikkelt en in het bijdragen aan de sociale samenhang mag van een christen gevraagd worden.’ (36) ‘Het gebod van de naastenliefde impliceert de bereidheid politieke verantwoordelijkheid te dragen.’ (36)
Het lijken mij in het huidige politieke klimaat belangrijke uitspraken. Zelf heb ik, al voor de nota van de kerk, maar wel beïnvloed door de 5e these van Barmen, er de conclusie uit getrokken mij actief als lid van de PvdA in te zetten voor de samenleving. In de kerkelijke praktijk is dat nog lang niet vanzelfsprekend, zeker niet als het om een andere partij dan CDA, CU of SGP gaat. Ik zie de heftige reacties in gemeenten als dienstdoende collega’s zich voor deze ‘politische Gottesdienst’ willen inzetten. In die gevallen kan de 5e these van Barmen, o.a. uitgelegd in de PKN-nota, als handreiking voor het gesprek in gemeente en kerk, goede diensten bewijzen.
At Polhuis