Vriendschap en muziek en de verbinding van twee culturen
Over Romain Rolland, Jean-Christophe. Deel 2: In Parijs
Een Duits musicus in Parijs aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Vorig jaar verscheen het eerste deel van de Nederlandse vertaling van Romain Rollands romancyclus Jean-Christophe dat eindigde met de vlucht van Jean-Christophe naar Frankrijk. In dit tweede deel[1] ontmoeten wij hem bij zijn aankomst in Parijs waar hij, arm en eenzaam, een geheel nieuw bestaan moet opbouwen. Het leven hier valt hem zwaar en meer dan eens raakt hij volslagen radeloos. In een van deze crisismomenten slaat hij de Bijbel open en wordt hij diep getroffen door Jobs klaagzang over het zware leven van de mens hier op aarde dat vol van ziekte en ellende is en eindigt in het dodenrijk. Wel verre ervan dat deze intense somberheid, zo welsprekend vertolkt, zijn verdriet vergrootte, is zij hem juist een balsem. Niet iedereen zal dit verstaan:
“Wie een oppervlakkig hart heeft kan niet begrijpen hoe weldadig deze grenzeloze
treurigheid is voor een ongelukkig mens. Alle grandeur is goed, en extreem leed is de opmaat naar verlossing. Wat de ziel ontmoedigt, terneerdrukt en onherstelbaar verwoest, is de middelmatigheid van het leed en de vreugde, het egoïstische en kleingeestige lijden, dat niet de kracht heeft de verloren vreugde achter zich te laten en voor een nieuwe vreugde heimelijk tot elke vernedering bereid is” (26).
Geleidelijk aan krijgt Jean-Christophe toegang tot het Parijse culturele milieu en komt hij in aanraking met de Franse literatuur en muziek, maar noch over het gezelschapsleven noch over de kunst is zijn oordeel erg vleiend. Van het gezelschapsleven laakt hij de leegte, het morele onvermogen, de zenuwzwakte, het geroddel, en van de kunst het steriele genot, de verfijning, de beoefening van de kunst om de kunst. Deze Franse elegantie is zo tegengesteld aan zijn eigen diepe ernst, zijn Duitse ernst, aan het krachtige leven ook dat hij in zichzelf voelt. Kunst is het
“leven omknellen als de adelaar zijn prooi en het meenemen de lucht in, ermee
opstijgen in de heldere hemel…! Daarvoor heb je klauwen nodig, brede vleugels en
een krachtig hart… Kunst is het getemde leven. Zij is de keizer van het leven” (97-98).
De beschrijving van het Parijse culturele leven en van het politieke en maatschappelijke klimaat krijgt betrekkelijk veel aandacht, evenals de belangrijke plaats van de vrouw in het leven van Jean-Christophe, maar de eigenlijke waarde van dit tweede deel van de romancyclus is gelegen in de muzikale Werdegang van de hoofdpersoon en de betekenis van vriendschap voor de harmonie tussen de cultuurvolken van Duitsland en Frankrijk, deze feindliche Brüder. Hier gaan we nader op in.
Feindliche Brüder
De trieste werkelijkheid van het gewone leven drukt vaak zwaar op Jean-Christophe, maar altijd weer is er die andere stralende werkelijkheid van de muziek, van de vreugde van het scheppen, het besef van zijn kunstenaarschap, het verlangen werken te smeden waarin hij heel zijn ziel kan leggen, sferen van eeuwigheid en harmonie oproept. Lezend in de Bijbel rijst voor hem op het visioen van de ontmoeting tussen David en Saul. In een bloeiend heideveld lag de herdersjongen te dagdromen in de zon en heel het leven om hem heen wiegde hem
“in zijn dromerijen, onbewust als het was van zijn goddelijke lotsbestemming. Langzaam verweefde hij zijn stem en de klanken van een fluit met de harmonieuze stilte. Dat gezang was van een zo kalme, zuivere vreugde, dat je zelfs niet meer aan vreugde of verdriet dacht als je het hoorde, maar dat het leek of het zo was, of het niet anders kon zijn… Opeens strekten zich grote schaduwen uit over het heideveld. Het werd stil in de lucht. Het leven leek zich terug te trekken in de aderen van de aarde. Alleen het kalme lied van de fluit ging door. Saul kwam voorbij, verwilderd. De krankzinnige koning… smeekte, schold, daagde de leegte uit die hem omringde en die hij in zich had. Toen hij zich buiten adem op de heide liet vallen, klonk in de stilte weer de glimlach van het gezang van de herder, dat niet was gestopt. En toen kwam Saul… Hij ging naast hem zitten en legde zijn koortsige hand op het hoofd van de
herdersjongen. David draaide zich om, zonder in verlegenheid te raken, en keek de koning aan. Hij legde zijn hoofd op Sauls schoot en hervatte zijn muziek. De schemering viel in. David sliep in onder het zingen. En Saul huilde. En in de heldere sterrennacht verhief zich opnieuw de hymne van de herrezen natuur en het danklied van de herstellende ziel” (154).
Een prachtig voorbeeld van de genezende kracht van de muziek. Wie deze kracht uit eigen ervaring kent – bijvoorbeeld bij het wegdromen bij Chopins Nocturnes of Schuberts Impromptus – zal daaraan altijd met dankbaarheid terugdenken.
Verwijderd van zijn vaderland komt Jean-Christophe tot een hernieuwde waardering van componisten als Bach en Schubert tegen wie hij vroeger zo veel bezwaren had maar met wie hij zich nu sterk verbonden voelt, en graag geeft hij zich over aan de schoonheid van Bachs muziek:
“Hij hoorde de oceaan van Johann Sebastiaans ziel bulderen: orkanen, winden die waaien, wolken van het leven die voorbijtrekken; volken in een roes van vreugde, van verdriet, en de van zachtmoedigheid vervulde Christus, Prins van de Vrede, die boven ze zweeft” (168).
Vriendschap
Vriendschap is het tweede grote thema. Vriendschap in dienst van verbroedering tussen het Duitse en Franse volk. De fijngevoelige en literair en muzikaal begaafde Olivier Jeannin wordt getroffen door de schoonheid van de muziek van Christophe en wil hem graag ontmoeten. Dit verlangen heeft ook een enigszins geheimzinnige achtergrond. Na het vroegtijdig sterven van zijn zus Antoinette, met wie hij diep verbonden was, ontdekte hij dat zich tussen haar en Christophe een stille, verborgen romance had afgespeeld, een romance die in de uiterst gevoelige ziel van Antoinette diepe indrukken had nagelaten. Mooi en teder is de beschrijving van deze zuivere en onvoltooid gebleven liefde die juist door haar onvoltooidheid een grote bekoring heeft. De ontdekking van dit geheim doet de hem nog onbekende Christophe onmiddellijk onuitsprekelijk dierbaar worden. Vanaf hun eerste ontmoeting voelen Christophe en Olivier een diepe zielsverwantschap, vertolkt door de
muziek. Naar aanleiding van Christophes verzoek speelt Olivier Mozarts mooie Adagio in B mineur waarin hij onbewust zijn hart bloot legde en
“onder de verfijnde melodische lijn van Mozarts Adagio ontdekte Christophe de
onzichtbare trekken, niet van Mozart, maar van de onbekende vriend die speelde: de
weemoedige kalmte, de verlegen en tedere glimlach van deze nerveuze, zuivere,
liefhebbende, blozende jongeman” (314).
“Nu ken ik”, zo zei Christophe, “de klank van uw ziel.” De vriendschap, als het ware omhuld door Antoinettes ziel, is voor beiden een grote en zuivere bron van genoegen, heerlijk is het hen een ziel te hebben gevonden bij wie het hart in de stormen van het leven tot rust kan komen, met wie de meest verborgen gevoelens en gedachten vertrouwelijk kunnen worden gedeeld.
Harmonie
Vriendschap hier beperkt zich echter niet tot eigen Bildung maar dient ook een hoger doel: harmonie van de Duitse en Franse geest en cultuur. Vele zijn de gesprekken die hierover worden gevoerd waarbij elk natuurlijk hecht aan het eigene maar opmerkelijk zijn hier de verschillen. Tegenover Olivier, vervuld van een diepe, tedere liefde voor het diepste wezen van de Germaanse ziel, de oude Lieder en de Duitse klassieken, hoeft Christophe zijn land en cultuur niet te verdedigen. Olivier daarentegen voelt zich geroepen tegenover zijn vriend, bevangen in vooroordelen jegens de Franse oppervlakkigheid, de grootheid van Frankrijk te ontvouwen. In gloedvolle betogen laat hij Christophe de verborgen rijkdommen van Frankrijk ontdekken, het verheven idealisme van de eigen tijd, de schoonheid van de poëzie met haar geur van een rijke, eeuwenlang gerijpte beschaving, de bekoring ook van de laat negentiende-eeuwse muziek, van de kleine muziekstukken voor piano, deze liedjes, deze Franse kamermuziek, met hun nonchalante sierlijkheid en hun schijnbare vrijblijvendheid. Christophe geeft zich gewonnen aan deze nieuwe muziek van wie de figuur van César Franck (1822-1890) hem boven alles dierbaar wordt, de meester die
“gedurende de meest doodse jaren van de Franse kunst de schat van zijn geloof en het
genie van zijn volk intact in zich had bewaard. Een ontroerende verschijning in het
genotzuchtige Parijs: deze engelachtige meester, deze heilige van de muziek, die in
een leven van geldgebrek, van hard werken waaraan geen waarde werd gehecht, de
onveranderlijke sereniteit van zijn geduldige ziel behield, en met zijn berustende
glimlacht zijn goede werken verlichtte” (334).
Aan het einde van het boek vinden we Christophe als een gerijpt mens die tegen al het boze in de wereld in vervuld is van liefde voor de talloze simpele zielen die er in elk volk zijn, voor de mensen van goede wil in wie de zuivere vlammen van goedheid, geloof en zelfopoffering in stilte branden; zij zijn het hart van de wereld. Mooi is zijn droom van de uiteindelijke harmonie van Frankrijk en Duitsland. In het grensgebied hoort hij dicht bij zich een door drie kleine meisjes gezongen oud Duits lied en gelijktijdig draagt de westenwind, als de geur van rozen, de stem van de klokken van Frankrijk aan. Zijn ziel neemt een weidse vlucht:
“O, vrede, goddelijke harmonie, muziek van de bevrijde ziel, waarin leed en vreugde
zich versmelten, en leven en dood, en de vijandige volken, de broederlijke volken, ik
hou van je, ik wil, ik zal je krijgen…” (464).
Dit tweede deel ademt dezelfde geest van humaniteit als het eerste deel en zal ook nu weer de ziel van de lezer verrijken.
O.W. Dubois
Romain Rolland, Jean-Christophe. Deel 2: In Parijs, vertaald door Tatjana Daan, Amsterdam: Meulenhoff, 2023
[1] Romain Rolland, Jean-Christophe. Deel 2: In Parijs, vertaald door Tatjana Daan, Amsterdam: Meulenhoff, 2023
In de Waagschaal, nr. 6, 8 juni 2024