Vragen naar God; Barth en daarna.

Van Gennep heeft de eerste tonen ingezet. Het is nu maar de vraag of anderen mee zullen zingen. Hij gaf het zelf al aan (IdW no. 8). Kennelijke Barthianen in de redactie begrepen niet wat hij bedoelde! Ook uit het artikel van J. D. de Boer blijkt dat merkwaardige onbegrip voor alles wat met ervaring te maken zou kunnen hebben (IdW no. 10). De argumenten schieten over vragen van Van Gennep heen. Barthianen kruipen snel terug in hun schulp als vragen over het apostolaat van de kerk op hen worden afgevuurd. Een zeker formalisme is hen dan niet vreemd. Dat is jammer, want het is niet nodig.

Barth’s theologie vertoont moderne trekken. Hij is een kind van de moderne tijd, omdat hij het kentheoretisch inzicht deelt dat van God van uit onze gewaarwording niets te kennen valt. Hij sluit aan bij het moderne levensgevoel, waarin God niet meer voorhanden is. In zekere zin is dit een emancipatie van de mens, dat Barthianen weten te waarderen. Over het algemeen zijn zij meer in cultuur geïnteresseerd, dan degenen die een christelijke cultuur voorstaan. Met een zekere onbekommerheid kunnen ze meedoen aan cultuur en politiek. Het is niet meer nodig om aan die akelige christelijke politiek te doen, want de politieke samenleving, de burgerge­meente, heeft haar eigen verantwoordelijkheid. We hoeven niet meer achter alles God te zoeken, christelijk historisch te denken. De laffe smaak van christelijkheid mag worden weggespoeld!

Barth verwoordt de ervaring van het gebrek aan ervaring van God. Dat is een bevrijding, want het verlost ons van cle vraag: geloof ik wel echt, want eigenlijk ervaar ik God niet, diep in mijn hart. Barth komt het nihilisme van onze tijd een eindweegs tegemoet. Ergens las ik een paar regels uit een gedicht van Kees Ouwens „Nee, allang niet meer”:

Alleen toen wij nog overtuigd christen waren was er een werkelijke opvatting. Sindsdien eten wij zonder dankbaarheid. De mildheid en de zorgzaamheid zijn niet meer als zodanig herkenbaar. De gerichtheid op een toekomst stelt zich niet langer het huwelijk ten doel want er is geen samenbinding meer op grond van een geheel. In de winkelruiten zien wij nog wel onze gestalte, maar niet zoals vroeger toen onze bestemming nog een middelpunt was want een verhevenheid van centrale ge­dachten.

In mijn gemeente ken ik een vrouw, die na een hersenbloeding een paar jaar geleden, zeer moeizaam spreekt. Ze is steeds slechter te verstaan. Vroeger was ze als de kapitein van het schip geweest, nu voelt ze zich eenzaam en zinloos. Ze heeft haar geloof verloren. Een poging om aan dat verdrietige leven een einde te maken is mislukt. Toen ik laatst bij haar was, vroeg ik hoe het met haar ging. Ze wees naar de krant. Op de voorpagina stond het nieuws over de italiaanse straaljager die op het westduitse publiek te pletter was gevlogen tijdens een vliegshow. Waarom? vroeg ze moeizaam. Dat sloeg ook op haarzelf. Daar weet ik geen antwoord op. Het heeft geen enkele betekenis om dan te wijzen op het mooie van God dat we toch kunnen ervaren of op de zin van de geschiedenis. Het is de vraag naar het absurde. Maar ik vraag me af hoe een barthiaanse predikant verder zou gaan. Het ‘absurde’ van Gods genade verkondigen, ondanks alles?

Ik vrees wel eens dat (neo)barthianen eigenlijk blij zijn met het nihilisme en daarmee de secularisatie niet ernstig genoeg nemen. Een soort ‘Verelendung’. Temeer is dat vreemd, en zelfs jammer, wanneer we de laatste tijd uit onverdachte hoek vernemen, hoe slecht het is voor onze samenleving dat mensen leven zonder riten en symbolen. Het Humanistisch Verbond, toch vroeger tevreden met iedereen die de kerk verliet om verder op eigen kracht het leven door te gaan, liet bij monde van zijn voorzitter. Glastra van Loon, weten zich bezorgd te maken over de leegloop van de kerken. Volgens hem komen velen door hun kerkverlating in een toestand van grote innerlijke onzekerheid, velen zakken weg in een houding van ‘pluk de dag’. Tegelijkertijd leven er tal van vragen en opvattingen die op een of andere manier met het geloof te maken hebben. Soms met een vage herinnering aan wat ooit gehoord en geleerd is, vaak volkomen los van de christelijke traditie. Mensen komen in crises terecht, psychische problematiek. Hebben we in het midden van de gemeente, van onze theologie, wel voldoende inleving en creativiteit in huis om onze apostolische taak aan te kunnen? Of blijven we bij het formele standpunt dat het niet erg is dat de kerk voor hen geen relevantie heeft en onze werkelijkheid nu eenmaal niet het vermogen heeft in contact te komen met de waarheid van het Evangelie? Is het daarom soms zo vervelend in de kerk? De predikant die elke zondag zijn leesrooster volgt, ongeacht of de tekst wel geschikt is voor de preek, omdat het enkel om verkondiging gaat? Alsof het geloof geen wederkerigheid vraagt! Mensen aan en over de rand van de kerk hebben niet het gevoel dat wat er in de gemeente gebeurt met hun ervaringen en vragen te maken heeft. Met het gevaar dat ze blijven steken, of terecht komen bij fundamentalistische groeperingen, bij alterna­tieve religieuze bewegingen of bij Veronica’s Zwarte Gat.

De fout van de barthiaanse theologie is dat ze alle (religieuze) ervaringen over een kam scheert. Er is nl. de ervaring van God, die voor ons alleen in het geloof te vinden is. De ervaring van het Woord. Maar er zijn ook andere ervaringen, die wel eens met Gods verhaal te maken zouden kunnen hebben, of tot God zou kunnen leiden. Iets van Gods verborgen werkelijkheid op het spoor komen. Daar gaat het om in het pastoraat en apostolaat. Nog meer soorten van religieuze ervaring zijn er, foute, abjecte, maar niet alle zijn ze het zelfde.

Het is de dialectiek van het ‘en toch’, nadat we door de kritiek van het nee, niet te kunnen geloven en toch vol te zitten met vragen en ervaringen, heen zijn gegaan. Miskotte helpt ons uit de zelfverkozen armoedigheid van de theologie, waarin het dreigt te blijven steken. Ook uit het formalisme en eigenlijk gemakkelijk van enkel het Woord te prediken. Want dan zou het eerlijker zijn enkel het Woord voor te lezen en de verkondiging achterwege te laten.

Het is opmerkelijk hoezeer Miskottc in het begin van ‘Antwoord uit het onweer’ ruimte geeft aan het vragen,  dat opkomt uit de ervaringen van   de mensen. In een werkelijkheid zonder algemene openbaring mag het vragen klinken als het vragen naar God, als een toch gelovig vragen,  „Want wie vraagt ‘Waarom’ gelooft tenminste nog in God”.

In ‘Als de goden zwijgen’ schrijft Miskotte over de voortekenen der vreugde „zelfs in de steriele werveling van het nihilisme   bleven nog voortekenen der vreugde bewaard” (VW p. 261 ev.).

Die ervaringen worden in de kunst vorm gegeven als een anticipatie en voorteken. Ervaringen kunnen dus legitimiteit hebben en komen de spiritualtiteit van het geloof en de gemeente ten goede.

Beverwijk, 14 september 1988

N. C. Smit

Niek Smit is hervormd predikant in Beverwijk.

 

In de Waagschaal, nieuwe jaargang 12, nr. 12. 8 oktober 1988