Tentoonstelling van J.F.S. Esser, de “onstuitbare verzamelaar”.

logo-idW-oud

 

Tentoonstelling van J.F.S. Esser, de “onstuitbare verzamelaar”.

In het Singermuseum in Laren is een boeiende tentoonstelling van een deel van de schilderijen, die J.F.S. Esser in de jaren voor de eerste wereldoorlog heeft verzameld. Hij was in die periode huisarts in Amsterdam en verscheidene, toen”ultramoderne”, schilders waren patiënten in zijn praktijk. We vinden in die verzameling veel werk van Jan Sluiters, Leo Gestel, Piet Mondriaan en Piet van der Hem. Maar er waren ook werken van Breitner en Isaäc Israëls en Willem Witsen. Het heeft de organisatoren ongetwijfeld veel moeite gekost de werken, die Esser al rond de twintiger jaren weer gedeeltelijk had verkocht, weer bij elkaar te zoeken. Esser bezocht de schilders in hun atelier en nam soms schilderijen mee, die eigenlijk nog niet eens droog waren. Verder kocht hij graag schetsen, voorstudies voor grotere werken, die hij soms interessanter vond dan het betreffende schilderij zelf. Er zijn erg mooie dingen te zien en wat mij het meest trof was het werk van de jonge Mondriaan en van Gestel. Het allerinteressantste evenwel was voor mij de persòon van Esser. Hij was een fervent schaker en toen hij als scheepsarts in Caracas aankwam stond de Venezuelaanse schaakélite, getipt door de kapitein, hem al op de kade op te wachten. Hij werd later enige tijd schaakkampioen van Nederland. In zijn studententijd volgde hij ook colleges tandheelkunde, met zijn zuster, die in die faculteit studeerde. Samen ontwikkelden ze na de tweede wereldoorlog een methode om verminkte gezichten te opereren en zo goed mogelijk te herstellen. Hij zette daarmee de plastische chirurgie “op de kaart”. Tienduizenden operaties hebben ze samen uitgevoerd in vele ziekenhuizen en gedurende lange tijd in Berlijn. Hij was inmiddels getrouwd met Olga Hazelhoff Roelfzema en ook zij werkte regelmatig mee. Ze kregen 3 kinderen, Elisabeth, Maarten en Carla. In 1924 overleed ze. Esser reisde veel en verzamelde onroerend goed en grond, speciaal in Frankrijk. Verder verzamelde hij meubels en porcelein en allerlei bijzondere voorwerpen. Er vormde zich in zijn gedachten een ideaal, nl. het stichten van een soort “vrijstaat” voor gehandicapten (op een eiland bijv.) waar hij andere plastisch chirurgen kon opleiden en te werk stellen en waar de patienten zich veilig konden voelen. Deze utopie is nooit van de grond gekomen, hoewel hij er tot zijn dood in 1946 mee bezig is geweest. In 1927 verhuisde hij met zijn kinderen en een kinderverzorgster naar een door hem aangekocht kasteel “La Grillère” in Faye – la – Vineuse bij Richelieu in Frankrijk. Een jaar later hertrouwde hij met Aleida de Koning. Een aantal jaren later verhuisde het gezin naar Monaco en bleef La Grillère het vacantiehuis. Er werden nog drie dochters geboren, Boduina, Annie en Olga. Kort voor de tweede wereldoorlog vertrok Esser met zijn zoon Maarten naar de V.S. om ook daar voor zijn plan aandacht te zoeken. In 1941 verliest hij zijn vermogen bij de crash van Wallstreet en daarna trekt hij enige tijd met een camper met Maarten door de V.S. Later betrekken ze een huis in Chicago waar hij in 1946 plotseling overlijdt. Zijn zoon Maarten, door zijn Franstalige zusters Martin genoemd, studeert inmiddels in de V.S. en blijft daar wonen.

Naschrif

t. In 1956 vertrok ik met een aantal medestudenten naar een kasteel in Frankrijk, la Grillère, waar de eigenaar, de in de V.S. woonachtige Martin Esser, een soort kamp organiseerde met familieleden, enkele bouwkundigen en studenten om herstellingswerkzaamheden uit te voeren aan het kasteel. Mevrouw Esser resideerde in een van de mooiste met veel bijzondere meubels ingerichte kamers. Overal waren schilderijen, ik herinner me vooral Jan Sluyters. We werkten hard, ik herinner me dat ik de keuken schilderde en leien legde op een van de torendaken. We aten buiten aan lange tafels en we haalden witte wijn bij een belendende boer voor een dubbeltje per liter. We zongen veel. De voertaal was Frans; de drie jongste dochters Esser, die in Monaco woonden spraken nauwelijks Nederlands. Elke week gingen we een dag in de Rosengard (een heel oude Franse auto met spaken in de wielen ) van Martin een tocht maken naar andere kastelen aan de Loire. Toen het kasteel weer gesloten werd, eind Augustus, nodigde Mevr. Esser mij uit om nog een tijdje mee te gaan naar Monaco. Onderweg bezochten we nog een Italiaanse pachtboer, waar we hartelijk werden onthaald en, in de Tarn, het kasteel dat Mevr. Esser bij haar huwelijk cadeau had gekregen. Het was in slechte staat. In de oorlog was het gebruikt door de Maquis. Tenslotte kwamen we in Monaco, waar ik logeerde (in een enorm bed met een van de dochters) in een kamer met langs de wanden lambrizeringen, die allemaal oningelijste schilderijen bevatten. We bezochten de oudste dochter Esser, die in Menton woonde, we zwommen in de haven en doken vanaf de witte rotsblokken. Overal op de groene landtongen en in de kleine dorpjes in de omgeving had de familie vrienden en werden we hartelijk ontvangen. Het was een sprookje, nu precies 50 jaar geleden en dat sprookje herleefde dezer dagen in het Singermuseum in Laren.

Inny C. Visser – Schroot