ἀγαπᾶτε ἀδελϕότητα [agapate adelphoteta] |
hebt de broederschap lief |
ἀγαϑοποιεῖν [agathopoiein] |
het goede doen, zie Rom 13:3 |
ἀγαϑοποιοῦντες [agathopoiountes] |
zij die goed doen, in NBG en NB ‘door goed te doen’ |
ἀνακεφαλαίωσις [anakefalaioosis] |
NBV: het onder één hoofd bijeenbrengen. NBG: onder één hoofd samenvatten. |
ἄγγελοι [angeloi] |
engelen |
ἀνθρωπίνη κτίσις [anthropine ktisis] |
menselijke instelling |
ἀρχαί [archai] |
machten |
ἄρχοντεϛ [archonten] |
beheersers, stadhouders. Matt.18 (NBG), gouverneurs (NBV) |
βασιλεία τοῦ ϑεοῦ [basileia tou Theou] |
Koninkrijk Gods |
βασιλεὐϛ [basileus] |
koning |
διάκονος [diakonos] |
dienaar. In de NBG: zij staat immers ten dienste van God |
διακρίσις πνευμάτων [diakrisis pneumatoon] |
NBG: het onderscheiden van geesten; NBV: om te onderscheiden wat wel en wat niet van de Geest afkomstig is |
διαταγὴ [τοῦ ϑεοῦ] [diatage tou Theou] |
in de NBG: instelling van God (Rom. 13:2) |
διὰ τὴν συνείδησιν [dia ten suneidesin] |
om des gewetens wil |
διά τόν κύριον [dia tou kurion] |
NBG: om des Heren wil; NBV: omwille van de Heer |
δυνάμειϛ [dunameis] |
krachten |
ἐξουσία [exousia] |
(vol)macht |
ἐξουσίαι [exousiai] |
machten |
ἐξουσἰαι ὑπερεχοὐσαι [exousiai huperechousai] |
letterlijk: de machten die boven gesteld zijn. In de NBG vertaald met overheden die boven staan (Rom. 13:1) |
ἡγεμὀνεϛ [hegemones] |
landvoogd, stadhouder. (Hand. 26:30) |
ὑπέρ [huper] |
in 1 Tim. 2:1 wordt door het NBG en alle andere vertalingen ‘huper’ vertaald met ‘voor’. Voor alle mensen, voor koningen enz. |
ὑποταγή [hupotage] |
gehoorzaamheid. Zie bijv. 2 Cor. 9:13. Hier ‘zich schikken naar |
ὑποτάγητε [hupotagete] … βασιλεῖ [basilei] |
NBG: Onderwerpt u aan de keizer, NBV: Erken het gezag van de keizer. NB: onderschikt u … aan een koning. |
ὑποτασσόμενοι [hupotassomenoi |
zij, die zich schikken onder/naar |
῾Υποτασσόμενοι ἀλλήλοις ἐν φὀβῳ Χριστοῦ [Hupotassomenoi allelois en phoboi christou] |
NBG: Weest elkander onderdanig in de vreze van Christus, NBV: Aanvaardt elkaars gezag uit eerbied voor Christus. Naardense bijbel (NB): u aan elkander onderschikkend in eerbied voor Christus. |
ὑποτάσσεσϑαι (τινι) [hupotassethai (tini)]. |
NBG: zich aan iemand onderwerpen; NBV: haar gezag erkennen. NB: zich stellen onder. Barth verwerpt de vertaling ‘zich onderwerpen’. Zich (onder)schikken. |
ὑπὸ ϑεοῦ [hupo theou] |
door God |
Καισαρ [kaisar] |
keizer |
κακία [kakia] slechte dingen. |
in de NBG en de NB vertaald met ‘kwaadwilligheid’ |
κακοί [kakoi] |
degenen, die kwaad doen (Rom. 13:4) |
κακὸν ποιοῦντες [kakon poiouontes] |
zij die kwaad doen (Rom. 13:4) |
καταργε͂ιν [katargein] |
De SV en de NB vertalen met “tenietdoen”, de NBG met “onttronen”, de NBV met “vernietigen” |
κατέχον [katechon] |
weerhouden, tegenhouden |
κατέχων [katechoon] |
weerhouden, tegenhouden |
κῆρυξ καὶ ἀπόστολος [kerux kai apostolos] |
verkondiger en apostel (1 Tim. 2:7) |
Kyrios [kurios] |
Heer |
κυρίως [kurioos] |
de hoogste autoriteit hebbend, soeverein |
κυριότητεϛ [kuriotetes] |
heerschappijen |
λειτουργοί [leiturgoi] |
In de NBG: dienaren |
λειτουργοί ϑεοῦ [leitourgoi theou |
liturgen van God (NB). Zij die werk verrichten in het belang van de gemeenschap. In de NBG en SV vertaald met dienaren Gods. In NBV: in dienst van God |
οὔτε τις κτίσις ἑτέρα [oute ktisis hetera] |
noch enig ander schepsel |
πάντας τιμήσατε [pantas timesate] |
eert allen (NBG) |
παροικία [paroikia] |
vreemdelingschap, parochie, bijwonerschap |
πᾶσα [pasa] |
alle (macht) |
πᾶσα ἀνϑρωπίνη κτίσις [ pasa anthroopine ktisis] |
in de SV en NB vertaald met ‘alle menselijke ordening’, in de NBG met ‘alle menselijke instellingen’ |
πνεύματα [pneumata] |
geesten |
πόλις [polis] |
stad |
πολιτεία [politeia] |
burgerlijke samenleving, staat, burgerschap, burgerrecht, bestuur. In Hand. 22:28 en Ef. 2:12 met burgerrecht vertaald (NBG) |
πολιτεία τοῦ Ισραήλ [politeuma tou Israël] |
het burgerrecht van Israël (NBG). burgerschap van Israël (NBV, SV) |
πολίτευμα [politeuma] |
burgerrecht, burgerschap |
σωτηρία [sotéria] |
redding, heil |
συμπολῖται τῶν ἁγίων [sumpolitai toon hagioon] |
medeburgers van de heiligen |
Συνείδησις [Suneidesis] |
geweten |
τάξις [taxis] |
orde |
ϑεοῦ διάκονοϛ [theou diakonos] |
dienaren van God |
ϑεòς σωτήρ [theos sooter] |
God de redder/heiland/zaligmaker. (1 Tim. 2:3) |
ϑρησκεία τῶν ἀγγέλων [threskeia toon angeloon] |
engelenverering |
ϑρόνοι [thronoi] |
tronen |
τῷ τòν ὅρκον τòν ὅρκον [toi ton horkon ton horkon] |
de eed aan wie de eed (toekomt) |
τῶν οὐρανῶν [τoon ouranoon] |
(Koninkrijk) der hemelen |
ξένοι και πάροικοι [xenoi kai paroikoi] |
vreemdelingen en bijwoners |