De mens alleen recipiënt?

logoIdW

 

DE MENS ALLEEN RECIPIËNT? – 15: De vernieuwing van de mens

Een nieuw dogmatisch ontwerp reikt soms ook nieuwe taal aan. Schleiermacher muntte het ‘Slechthinniges Abhängigkeitsgefühl’, gevleugelde woorden als ‘der Ganz andere’ of ‘ de onmogelijke mogelijkheid van de zonde’ herinneren aan Barth en termen als ‘sprongvariatie’, ‘geleidingsmomenten’ en ‘weerloze overmacht’ brengen Berkhofs ontwerp in herinnering (ook waar je weet dat hij, zoals in het laatste geval, schatplichtig was aan Barth).

De Christelijke dogmatiek van Van den Brink/Van der Kooi verrijkt de systematische theologie in Nederland ook met enkele nieuwe begrippen. Niet zozeer betreft het hier onbekende woorden, maar meer of minder bekende begrippen krijgen een andere plaats of een nieuwe betekenis. Mij zijn – naast de opvallend terugkerende uitdrukking karrensporen van het kwaad – vooral de kernbegrippen participatie, transformatie en recipiënt opgevallen en aangezien deze begrippen in het mij toegewezen hoofdstuk 15 prominent naar voren komen, richt ik me in deze bespreking daarop. Mijn kritische vragen bij de uitwerking van de vernieuwing van de mens laten onverlet dat ik dit mooie boek heb ervaren als een voorbeeld van theologische bescheidenheid én van een welhaast duizelingwekkende en intellectuele duizendpotigheid tegelijkertijd. Begin januari merkte ik dat het ook goed bruikbaar is in de kerkelijke praktijk. Op een thema-avond rond de drie-eenheid hielp het boek niet alleen mij, maar de opzet van §3.7 (Geen Vader zonder Zoon, want; enz.) hielp ook de gesprekspartners de stof te doordenken. Men wilde direct maar een leeskring rond dit boek beginnen.

Participatie

De eigensoortige manier waarop Johannes en Paulus koinonia gebruiken, Paulus die veelvuldig in corporatieve zin spreekt over het ‘in Christus’ zijn, deze ook uit recent nieuwtestamentisch onderzoek verkregen inzichten brengen de auteurs ertoe én in het hoofdstuk over de Geest (12) én in het hoofdstuk over de Kerk (14) en in het hoofdstuk over de vernieuwing van de mens (15) participatie een centrale plaats te geven. Bij de vernieuwing van de mens vormt het begrip de brug tussen rechtvaardiging en heiliging, tussen zegmaar het christologisch-forensische en het pneumatologisch-transformatieve gezichtspunt.

Na de kleine letters waarin het bijbelse participatiedenken is toegelicht, haasten de auteurs zich in hun dogmatische uiteenzetting te onderstrepen dat participatie niet een ontologische, maar een pneumatologische categorie behelst. Vervolgens echter vereenzelvigen zij op blz. 614-616 het begrip met de unio mystica cum Christo en even verder ook nog eens met de oosterse theo-sis-gedachte. Ik moet zeggen dat ik dan de weg kwijtraak. Als ik het goed begrijp gaan Van den Brink/Van der Kooi in gedachten een eindje mee met de benadering van de Radical Orthodoxy, een groep theologen die in een krachtig verzet tegen het moderne individualisme en het autonomiedenken opteert voor een participatie-ontologie. Exponenten van deze beweging houden eraan vast dat in de participatie het schepselmatige bestaan de eigen integriteit behoudt en dus niet opgaat in het goddelijke. Vervolgens nemen Van den Brink/Van der Kooi echter afstand van deze benadering, omdat hier christelijke en Grieks-wijsgerige categorieën teveel zouden worden samen gedacht. Waar anderen om die reden elke vorm van participatiedenken verre van zich houden, zien zij echter nog een begaanbare theologische weg voor zich en slaan die ook in. Ze beroepen zich daarbij op recent Calvijn-onderzoek waarin sprake is van gemeenschap met de substantie van Christus en waarbij eerder in on- of bovenpersoonlijke dan in relationele termen de unio mystica wordt uitgedrukt. Deze denkweg boeit, het begrip blijkt op diverse plaatsen in de theologie bruikbaar, is bijbels verankerd, geeft kleur aan de vernieuwing, en toch… Gaandeweg de uitwerking in dit hoofdstuk rees mijn vraag: weten zij wél genoeg afstand te bewaren tot het neo-platoonse gedachtegoed? Waarom ontkom ik maar niet aan de indruk dat Van den Brink/Van der Kooi in hun uitwerking van het begrip participatie en bij hun tekening van de vernieuwing van de mens Van Rulers eerste structuurverschil tussen de christologie en de pneumatologie veronachtzamen, terwijl het hier gaat om een voor de christelijke antropologie en voor het levensgevoel bepalend onderscheid? Zouden zij Van Ruler die zij veel citeren, ook kunnen nazeggen dat de mens in de pneumatologie tegenover God zijn mannetje staat én stand houdt – of is dat in hun ogen teveel twintigste eeuws en antropocentrisch geredeneerd? Soms gaat de bespreking van het participatiebegrip over in die van het verbond (expliciet in 675-676, maar feitelijk ook in §15.8 en §15.9). Laten die noties, ook als je weet dat het verbond eenzijdig van oorsprong is, zich echter wel met elkaar verbinden? Benadrukt niet juist verbond, sterker dan participatie, de mens als partner? Komt, waar de bedenking van Van den Brink/Van der Kooi bij Barths verkiezingsleer is dat deze het menselijk antwoord op het heilsaanbod dreigt op te zuigen in de allesbeslissende keuze van God voor de mens, bij hun uitwerking van participatie het menselijk antwoord niet evenzeer tekort?

Transformatie

De auteurs kiezen voor het begrip transformatie in plaats van heiliging. Al in hoofdstuk 5 bespreken ze uitvoerig de casus Peter Roelofsma (152-156) om te onderstrepen dat de openbaringservaring transformatief werkt, en in hoofdstuk 12 blijkt ook de Geest transformatief op mensen in te werken. Ergens ben ik er wel blij mee, want bij het woord heiliging moet je altijd weer van alles uitleggen: dat heilig niet braaf betekent, dat het een ‘Unvollenedete’ of torso blijft, dat het om een apart gezet zijn met een bepaalde bestemming gaat, enz. Het voordeel ervan is weer wel dat de bijbelse term heiliging de vragen direct zelf oproept. Met transformatie wordt dat wat anders, al spreken de auteurs ook hier, onze grijpgrage handen ten spijt, over ‘slechts een klein begin van deze gehoorzaamheid’ – tegenover de karrensporen van het kwaad zijn misschien wel sporen, maar geen vuurvaste of zelfs karrensporen van de Geest te vinden! Het mooie van de term transformatie vind ik dat het sterk associeert met hoogspanning en energie – een bruikbare metafoor voor de Geest. Alleen, waar wedergeboorte of renovatio terugverwijzen, roept transformatie de vraag op, ja transformatie tot wat? Komt bij deze, ik meen internationaal niet ongebruikelijke term niet snel de vraag op naar de vorm en ook of het hier om innerlijke of uiterlijke transformatie gaat? Van den Brink/Van der Kooi stellen op 621: het gaat om allebei. De Geest zoekt gestalte. Alleen rijst dan wel de vraag: Hoe verhoudt transformatie zich tot onze lichamelijkheid en sterfelijkheid? Ligt bij transformatie het (griekse!) metamorfosebegrip niet vlakbij, terwijl je bij het begrip heiliging kunt toelichten dat in Israëls tempel zelfs het vaatwerk ‘geheiligd’, aan God toegewijd, heette te zijn?

Recipiënt

De auteurs kiezen vanaf het Woord vooraf tot op de allerlaatste bladzijde consequent voor de beschrijving van de mens als recipiënt. Volgens Van Dale is een recipiënt ‘een vat dat dient ter opneming van zelfstandigheden of vochten’. Pfff… dat is wel even slikken voor iemand als ik die is opgegroeid in de jaren zeventig en geschoold werd in de geloofsleer van Berkhof waarin toch wel hoog van de humaniteit werd opgegeven. Een vat, ter opneming van zelfstandigheden? Enerzijds nemen de auteurs me mee. Berkhof was wel (populair: zó) jaren zeventig en de 21ste eeuw is de 20ste (met het echec van de menselijke vrijheid!) nu eenmaal niet. Treffend beginnen Van den Brink/Van der Kooi hun antropologie dan ook met de woorden van Noordmans: In de dogmatiek heeft de mens geen pretenties (231). En ze eindigen het betoog ermee te stellen dat de mens nu eenmaal niet in de machinekamer zit en vanuit de eeuwigheid over Gods schouder kan meekijken (635). Er is kortom alle reden enkele toontjes lager te zingen als het gaat om de rol van de mens in de christelijke dogmatiek.

Anderzijds, wanneer in het register van zaken en begrippen nergens in dit 15e hoofdstuk de begrippen vrijheid of liefde meer te vinden zijn, dan denk ik: zijn dat niet de termen waarom het in de bijbel en de christelijke traditie juist draait bij de nieuwe mens? En nu de naam Berkhof toch gevallen is, moet ik zeggen dat me, in vergelijking met zijn geloofsleer, nog iets is opgevallen. Waar Calvijn een van zijn langste hoofdstukken uit de Institutie wijdt aan het gebed, en Barth op maar liefst vier plaatsen in zijn dogmatiek uitvoerig het gebed aan de orde stelt, en Berkhof een eigen hoofdstuk aan het gebed wijdde, thematiseren Van den Brink/Van der Kooi nergens het gebed (of het moest zijn op blz. 561, waar het in nog geen volledige bladzijde onder het kopje heilsmiddelen wordt beschreven als een functie van de kerk). Begrijp me goed, het gaat me er niet om de auteurs aan te wrijven dat ze geen oog hebben voor de betekenis van het gebed of dat ze het Onze Vader over het hoofd hebben gezien. Niets is minder waar, het gebed des Heren vormt, samen met het Apostolicum, zelfs de leidraad in heel deze Christelijke dogmatiek. En het is goed verdedigbaar niet op één plaats, maar juist op vele plaatsen opnieuw naar het gebed terug te keren, als ware het de keerzijde van heel het dogmatisch na-denken. Alleen bleef deze zin uit Berkhofs Christelijk Geloof me maar door het hoofd spelen: ‘waar het gebed als thema wordt verwaarloosd, zou het erop kunnen wijzen (al is dat niet zeker) dat óf de vrijheid van de mens óf de macht van God te laag wordt aangeslagen’ (484).

Ingefluisterd door deze zin van Berkhof, heb en houd ik een vraag bij de uitwerking van de vernieuwing van de mens in de Christelijke Dogmatiek: Is er in de omgang met God niet juist een verrassende ruimte voor het vragend initiatief van de mens? Is de mens voor Gods aangezicht echt alleen recipiënt, of, tot Gods eer, toch meer?

Peter Verbaan