Rain down, holy spirit (Ez. 11: 19)
RAIN DOWN, HOLY SPIRIT
‘Ik zal hun versteende hart uit hun lichaam halen en hun er een levend hart voor in de plaats geven’
Ezechiël 11:19
Een groep mensen stond onder de luifel van de ingang van een groot winkelcentrum. Het waren stralende dagen, maar die middag hingen er onweersbuien in de lucht. Met de tassen naar buiten komend, ontdekte men dat het stortte van de hemel. Zoveel water in een keer dat het afwateringssysteem van de parkeerplaats er niet op berekend bleek. Onder de luifel verzamelden zicht steeds meer zwijgende mensen. Onder hen ook een meisje van een jaar of zes. Ze stond bij haar moeder. Met een volume dat voor een kind heel gewoon is, sprak ze: ‘Mam, laten we door de regen rennen’. De moeder keek haar lachend aan en zei ‘Nee, we wachten tot het minder wordt. Wat denk je, we zijn doorweekt’. Om haar heen zag het meisje instemmende blikken. Want zo gaat dat: we zeggen niets, maar volgen alles. Het meisje was nog niet klaar. ‘Mam, vanmorgen zei u wat anders. Weet u nog? Toen u met papa praatte over hoe het nou verder moet. U zei toch: God zal ons hier doorheen helpen?’
Na die woorden werd het onder de luifel heel stil. Wat zou moeder antwoorden? Ze kon de opmerking eenvoudigweg niet negeren of weglachen. Iedereen had haar gehoord. Plotseling riep moeder: ‘Je hebt gelijk. Laten we door de regen rennen. Misschien hebben wij een douche nodig’.
In hoofdstuk 11 van het boek Ezechiël is het woord van God voor de profeet een verfrissende ervaring. Nu een groot deel van de broeders en zusters in ballingschap is weggevoerd, waant de achtergebleven gemeente van Jeruzalem zich de rechtmatige eigenaar van het land en de schatbewaarder van de eredienst. ‘Blijf waar je bent, ver verwijderd van de Heer’, roepen zij hun verwanten in Babel toe (vs.15). De gedecimeerde gemeenschap in Jeruzalem wentelt zich in zelfgenoegzaamheid. Ze bogen op God. Een versteend hart, heet dat.
Als reiziger in het landschap van de geest wordt de profeet Ezechiël echter opgetild en gebracht tot een heel ander gezichtspunt. God heeft de ballingen niet afgeschreven. Wat ze ook denken in Jeruzalem en hoe die gedachte ook bezit neemt van de ballingen zelf. God is, zo verneemt Ezechiël, juist bij de ballingen aanwezig – sub contrario. Als pastor tekent Ezechiël hier het karakter van de God van Israël als een God die het verlorene zoekt. Uitgerekend aan wie zijn afgeschreven zal zijn genade openbaar worden. Wanneer er een nieuw begin komt, zullen zij die volgens Jeruzalem ‘ver verwijderd van de Heer’ zijn, blijken Gods voorhoede te vormen…
Volgens Ezechiël werkt God daar waar Hij geen vanzelfsprekendheid meer is. Het nieuwe begin waarvan de profeet spreekt, behelst meer dan een beetje goede wil of wat heet een nieuwe impuls. Het gaat om niets minder dan een nieuwe geest die in staat is de crisis van de ballingschap te overwinnen. Het gaat om een levend hart dat de verstening van het denken doorbreekt. Het gaat kortom om een wonder: stenen die gaan spreken, water uit de rots, leven uit de dood. Pinksteren is een nieuwe daad van God – al sluit die daad de menselijke verantwoordelijkheid bij Ezechiël niet uit, maar in. Vergelijk Ez. 18:31 waar de profeet de mens oproept om zijn hart en zijn geest te vernieuwen.
Pinksteren begint daar, waar discipelen dronken heten en een zesjarige volhoudt dat de regen ook een zegen is.
Peter Verbaan