Het eenzame atheïsme van Hendrikse
HET EENZAME ATHEÏSME VAN HENDRIKSE
1.
Onvermijdelijk is de vraag of God bestaat. Ik stel voor dat we bij die vraag niet moeilijk gaan doen over de term ‘bestaan’. Want allicht, strikt genomen is ‘bestaan’ een binnenwerelds begrip. Klaas Hendrikse zegt in zijn boek: als God niet bestaat zoals een appeltaart bestaat, bestaat hij niet. Ik stel voor dat we niet de appeltaart tot maat van alle dingen maken. De vraag of God bestaat, is de vraag of de Eeuwige er is, of God er is los van ons, los van onze materie en niet-ontsproten aan onze geest. Voor dat zijn van God hebben we geen andere woorden, dus we doen het met het gebrekkige begrip ‘bestaan’.
Bestaat God? In zijn boek Geloven in een God die niet bestaat zegt Klaas Hendrikse van niet. Hij is daar zeer van overtuigd. Wat niet bestaat zoals appeltaart bestaat, bestaat niet, punt uit. Er is geen hemel, geen leven na of buiten dat van hier en nu, geen ziel die het lichaam zou kunnen verlaten, en ook geen God die een ontastbaar hemelrijk zou bewonen.
Ik heb tijdens het lezen van het boek van Hendrikse minstens éénmaal per pagina het boek omgedraaid om naar de voorkaft te staren, waar de auteur een foto van zichzelf heeft laten zetten, de armen stevig voor de borst gekruist. Een gedecideerde man die in zijn gesloten universum geen bezoekers van buitenaf wenst toe te laten. Hij oogt als het soort stoere Hollandse schipper die absoluut de baas is op zijn eigen schuit. Als hij Noach was geweest, zou hij God aan het begin van de zondvloed hebben toegeschreeuwd dat Hij met zijn grote handen van die deur moest afblijven: dit is mijn schip! Ik zeg dat niet zomaar als flauwiteit: mijn probleem met Hendrikse is dat hij geen inmenging van buitenaf duldt, in zijn wereldbeeld en levensbeeld, en dat hij zulke inmenging gewoon uitsluit met zijn manier van redeneren.
2.
Van Kuitert heeft Hendrikse geleerd dat alle spreken over boven van beneden komt, en dat lijkt een waarheid als een koe: alles wat we over God zeggen, zeggen wij, en wat we van God ervaren, is onze menselijke ervaring. Wat Hendrikse en het klassieke atheïsme betreft mag daaruit geconcludeerd worden dat er daarboven, of aan gene zijde, helemaal niets is. Het is allemaal mensenwerk, mensenwoord, projectie, maar God bestaat niet.
Op die manier wordt consequent de mogelijkheid uitgesloten dat er iets van buiten jouw werkelijkheid tot je komt. De manier waarop Hendrikse en het klassieke atheïsme God ontkennen komt in feite neer op solipsisme. Dat is de redenering dat er buiten mij helemaal niets bestaat. Want alle indrukken van buiten zijn indrukken in mijn zintuigen, verwerkt door mijn hersenen, en ik heb geen enkel middel om aan te tonen dat er een werkelijkheid is die aan die indrukken beantwoordt. Ik vind dat een verstikkend idee.
3. God als de komende van gene zijde is onbewijsbaar en kan altijd worden ontkend. Zoals trouwens ook de liefde onbewijsbaar is, zéker ten overstaan van een jaloerse echtgenoot, want elk vertoon van liefde kan dan uitgelegd worden als doen alsof er liefde is. Zo bezien is de atheïst de jaloerse partner van de gelovige. Die argwaan proef ik ook bij Hendrikse als hij in zijn boek voortdurend van zijn collega-predikanten zegt dat ze doen alsof God bestaat. Hij weigert consequent de gedachte toe te laten dat God er voor hen écht is, als degene die van buiten hun bestaan binnenkomt en hen aanspreekt.
En dat is nu juist wat ik versta onder het er-zijn van God: dat God onze werkelijkheid en onze gedachten openbreekt door er als de Andere in binnen te komen, zoals in het klein een medemens mijn gesloten leventje kan openbreken door er van buitenaf, als een ánder, in binnen te komen.
Die ander kán dat alleen als hij mijn taal spreekt en mijn wereld serieus neemt, en zo kan hij mijn wereldje verruimen en openen naar het andere. Dat geloof ik ook van God. Hij doet zich voor, en bij dat werkwoord past het voorzetsel ‘als’ – God doet zich voor áls. Hij hult zich in de mantels van onze beelden en begrippen, omdat er anders geen sprake zou kunnen zijn van ontmoeting of aanraking. Maar God kómt van buiten mij, van buiten ons. Onze wereld is open naar meer dan wijzelf alleen. Dat is althans mijn vaste overtuiging.
4.
Onze wereld is open, maar het moderne wereldbeeld is, ondanks of juist dóór de enorme vermeerdering van kennis, een hermetisch gesloten kooi geworden. Wat niet op het raster van het wetenschappelijk verklaringsmodel past, bestaat niet. En wie toch dingen ervaart die niet in dat model passen, die mankeert wat. We hebben niet alleen God wegverklaard, we ontkennen ook het bestaan van tal van verschijnselen en realiteiten die gewoon tot onze werkelijkheid behoren. Dat doen niet alleen de wetenschappelijke dragers van het Verlichtingsdenken – de kerk doet daar volop aan mee.
5.
Het heeft allemaal ook te maken met controle, met de greep die we sinds de Verlichting willen houden op onze werkelijkheid, de manier waarop we kapitein op ons eigen schip willen zijn. Soms lijkt het erop dat we het onzindelijk vinden dat er krachten zouden zijn die buiten onze macht vallen, maar die wel mede ons bestaan bepalen.
Zieners zijn altijd gestoorde mensen geweest, maar dat is ook precies hun kwaliteit, dat ze gestoord zijn, dat ze zich laten storen door wat niet standaard in hun wereldje voorhanden is. Dat God er is, betekent voor mij dat we gestoord worden bij ons spel op de speelplaats van onze wereld. Gelovigen zijn daarom per definitie gestoorde mensen.
6.
We moeten het ook nog hebben over de aanwezigheid van God.
Het is opvallend dat Klaas Hendrikse voor zijn geloof in de God die niet bestaat maar wel gebeurt, verwijst naar de ervaring van Mozes en zijn slavenvolk in de woestijn, waar God zich heeft aangediend als degene die erbij is. “Ga maar, ik ga met je mee”, zo vertaalt Hendrikse de onzegbare Naam van de Eeuwige. Dat is voor hem de fundamentele geloofservaring, en ik kan hem dáárin wel een heel eind volgen. Wat mij betreft is de God van het Exodus verhaal wel heel wat directiever dan die van Hendrikse – die zegt tegen Mozes niet ‘ga maar’, maar ‘en nu gá je’; hij gaat niet zomaar mee, hij baant de weg voor zijn volk uit; en hij vertelt zijn mensen ook nog wat ze onderweg moeten doen en laten. Toch houdt Hendrikse vol dat de bijbelschrijvers helemaal niet aan een bestaand goddelijk wezen hebben gedacht, maar alleen aan die ervaring van vertrouwen dat iets met je meegaat, ook al is er helemaal niet zo’n iets.
Maar goed, wat ik wel raak vind is de observatie dat God aanwezig wordt voor mensen die op weg gaan. God roept mensen om op te staan en een weg te gaan, en openbaart zich op kritische momenten op die weg. Mensen weten zich gedragen, voelen dat ze al gaande inzichten meekrijgen die ze zelf niet hebben bedacht, kracht krijgen die ze van zichzelf niet hadden, geloof ontvangen dat hen uit de hemel, waar dat dan ook is, geschonken wordt.
God is niet aanwezig voor toeschouwers die hem willen bestuderen, voor onderzoekers die hem willen opmeten. God zal er zijn als mensen de weg gaan waartoe hij ze roept en uitdaagt, en Godservaring komt alleen gaandeweg en soms maar heel sporadisch. Ook Abraham ervoer God volgens de verhalen alleen op een paar ingrijpende kruispunten van zijn levensweg.
7.
In Exodus is de verborgenheid van God geen filosofisch vraagstuk, maar iets dat met omgang te maken heeft. De hoge heiligheid van God en de sudderende troebelheid van het mensenleven gaan eigenlijk niet samen. Die twee verdragen elkaar niet, hoezeer ze ook naar elkaar verlangen.
Volgens het boek Exodus is het een besluit van God dat Hij zich verbergt – niet om zich aan de mensen te onttrekken, maar om hen te sparen. Zijn heilige aanwezigheid zou hun ontoereikendheid op den duur niet verdragen, Hij zou hen verzengen, en dat wil Hij niet.
Wie iets van God wil zien, moet dus terdege beseffen wat hij/zij wenst. Waar God aan je leven raakt, daar kun je geen toeschouwer blijven die een koel oordeel velt over het al-of-niet bestaan van God. Mede daarom kun je ook niet achteraf bewijzen dat God het was, want niemand zal ooit een Godservaring hebben in een laboratoriumsituatie.
8.
Ten slotte: godservaring is een kwestie van omgang, niet van beschouwing. De beschouwing kan besef kweken van de ontoereikendheid van onze kenmogelijkheden, maar ze brengt ons niet bij de werkelijkheid van God. Die werkelijkheid, God zelf, komt tot ons in aangeraakt-zijn en aangesproken-worden, en als het je overkomt kun je er niet omheen. Wél blijft ieder díé het overkomt, zelf verantwoordelijk voor elke conclusie die hij of zij eruit trekt en voor elke verwoording die hij of zij ervoor kiest.
Piet van Veldhuizen
(Het artikel is een bewerking van een lezing die in december 2007 in de Pauluskerk te Rotterdam gehouden is)