Tot in je botten (meditatie)
“Toen de man daarin terecht kwam en met de beenderen van Elisa in aanraking kwam, werd hij weer levend en rees overeind op zijn voeten.” (2 Kon. 13:21b)
Rondom de opstanding van Christus uit de doden staan in de Schrift een heel rijtje opwekkingsgeschiedenissen, ons gegeven opdat wij zouden weten dat deze opstanding niet maar een aardig verhaaltje is, en ook niet alleen basis voor de hoop op het eeuwige leven. Christus’ opstanding doet ons opstaan in een nieuw leven, dat vóór de dood begint. Zo moeten we de kring van opgewekten verstaan.
Maar hier in 2 Koningen 13 hebben we wel met het meest bizarre geval te maken. Van deze beste man weten we niks – geen naam, geen geloofsgetuigenis, niets. We horen alleen van zijn dood – omdat het zijn dood niet is. Net op het moment dat ze hem willen begraven, komt er een bende Moabieten aan, waarvoor de begrafenisstoet wil vluchten. Dan maar snel een kruisje slaan, de man in het open graf van Elisa gooien en hard wegrennen. Maar kijk, daar rent de dode ook achter hen aan! Help, ik leef weer! En help, de Moabieten!
Je wist natuurlijk al dat de Bijbel een vreemd boek is, maar dit slaat alles, toch? Een dode die door een andere dode wordt opgewekt. Een soort min maal min is plus? Andere opwekkingsgeschiedenissen hebben tenminste nog enige redelijkheid. Er is dan tenminste een lévende die, God mag weten hoe, een dode tot leven brengt. Maar hier moet een dode een dode opwekken – en dat terwijl Jezus zei dat de doden hun doden moeten begraven. Dit slaat echt alles.
Als het álles slaat, dan is de Bijbel op zijn best. Pas aan de grenzen van het absurde worden de dingen helder, in welke dode je je ook herkent. De reformatorische uitleg identificeert je met dode nummer 2. Dan betekent het: het profetisch woord gaat dóór, is niet te stuiten. Mooi, maar er valt hier meer te leren. Deze geschiedenis vraagt ook of je je wilt identificeren met dode nummer 1, Elisa. En dan verkondigt zij ons: God kan in je botten gaan zitten. Elisa heeft Gods Woord zo diep aangenomen, dat het niet alleen iets was van zijn ‘hart’ of ‘ziel’, maar ook iets van zijn lichaam. Als hij zijn handen ergens op legt, legt God zijn handen ergens op (13:16 e.a.). Hij is in zijn totale persoon representant van God. Dat had Jezus dus niet alleen. Elisa had het, en Paulus ook: ‘Houd nu verder je mond, want ik draag de tekenen van Christus in mijn lichaam’ (Gal. 6:17; vgl. Hnd 19:11). Dat kan jou ook gebeuren. Houd je God niet van het lijf, maar trek Hem in je leven, tot in je botten. Dan gaat er tot na je dood en tot buiten je eigen aanwezigheid leven van je uit.
Nu alleen nog hopen dat iemand een dode tegen je aan gooit.
Willem Maarten Dekker
In de Waagschaal, nr. 7, 29 juni 2024