Toen onze Barth een Barthje was. De preken van Karl Barth in 1914
Op 3 juli 1911 werd de 25-jarige Karl Barth dominee in het Zwitserse dorpje Safenwil. Vanouds was Safenwil een boerendorp geweest, maar in de tien jaren dat Barth daar de protestantse gemeente diende, zou het geleidelijk ver-anderen in een arbeidersdorp. Bijna elke zondagochtend en op elke christelijke feestdag preekte Barth in eigen dorp. In een onleesbaar handschrift pende hij, meestal op zaterdagavond, in keurige Duitse frases zijn gedachten neer. Opvallend is dat er in de manuscripten nauwelijks sprake is van doorhalingen of herformuleringen. Het is alsof Barth niet alleen schreef in volzinnen, maar er ook in dácht alvorens ze aan het papier toe te vertrouwen.
Als Barth een preek eenmaal gehouden had, verdween die in een lade van zijn persoonlijke archief. Vele jaren later, na Barths verscheiden in 1968, zouden gretige Barthonderzoekers ze weer onder het stof vandaan gaan halen. In 1974 zag een eerste jaargang preken integraal het licht, als één van de banden van de Karl Barth Gesamtausgabe. Niet zonder reden waren het de preken van 1914. Later in zijn leven had Barth herhaaldelijk opgemerkt dat 1914 het jaar was waarin hij zichzelf als theoloog en predikant opnieuw had moeten uitvinden. Directe aanleiding daartoe: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
De zeer hooggeleerde professor doctor h.c. Karl Barth is precies honderd jaar en één dag eerder geboren dan schrijver dezes. Of dat betekent dat er voor mij een prachtcarrière in de toch wat kwijnende wereld van de academische theologie in de sterren staat geschreven: dat laat ik graag aan mijn hoogmoedige fantasieën over. In ieder geval is het voor mij eenvoudig om mijn eigen theologische existentie chronologisch naast die van Barth te leggen. Om zelf te zijn waar Barth toen was, hoef ik alleen maar honderd jaar van de huidige datum af te trekken. En één dag.
Geen wolkje aan de lucht
Persoonlijk hoop ik van harte dat mij een postume speurtocht naar de wortels van mijn theologie bespaard zal blijven. U zult het met mij eens zijn dat het toch naar theologisch voyeurisme neigt als je de eerste serieuze theologische aanzetten van een dorpspredikant onder een vergrootglas legt. Ondanks dat heb ik, als een dominee uit 2014, de vrijheid genomen om de preken van Barth uit 1914 door te spitten.
Een aantal zaken springt daarbij meteen in het oog. De preken hebben een omvang van tussen de 3500 en de 4500 woorden. Als Barth zich destijds een beetje aan zijn tekst gehouden heeft, heeft hij zijn gehoor dus wekelijks op zo’n veertig minuten preek getrakteerd. Hoewel ik hem daarin graag zou willen navolgen, zou mijn (overigens zeer gedul-dige) Drentse plattelandsgemeente zeker gaan morren. Ook zou de aanspraak met ‘Lieve vrienden’ heel wat wenk-brauwen doen fronsen. Bewonderenswaardig is hoe Barth elke zondag weer met nieuwe beschouwingen komt. Met mijn aanstelling in deeltijd hoef ik op slechts ongeveer de helft van de zondagen van het jaar ‘thuis’ te preken. Dat geeft me genoeg ruimte en rust om te broeden op een nieuwe preek. Naar alle waarschijnlijkheid zou de bodem van mijn eigen theologische bronnen na een half jaar wekelijks doorpreken wel bereikt zijn…
Stilistisch en homiletisch gezien zijn Barths preken tussen januari en juli 1914 keurig in orde. Maar foei, wat zijn ze saai. Er komt geen einde aan vrome bespiegelingen over de mens Jezus die ons tot een voorbeeld kan zijn voor alle kleinigheden des levens. Zondag aan zondag prent Barth zijn gehoor in dat onze eigen emoties zo herkenbaar zijn in de emoties van Jezus – en wat kunnen we in emotioneel opzicht nog veel van hem leren! Och, waren we maar net zo vol vertrouwen op God als Jezus, want van geloven wordt een mens pas écht gelukkig. En och, waren we maar net zo standvastig en deugdzaam en authentiek in ons alledaagse bestaan als Jezus!
Kort gezegd: de spanning ontbreekt in de voorjaarspreken van 1914. Zonder aarzeling brengt Barth de God van Jezus op één noemer met het Hoogste, het Heiligste, het Plechtigste, het Liefste en het Beste in het leven van een mens. Bij het lezen schoot het mij regelmatig door het hoofd: deze dominee uit Safenwil moet duidelijk meer Barth lezen!
Donkere wolken
Het valt op dat Barth vanaf augustus vrijwel uitsluitend preekt over de oorlog en welke (neutrale!) houding een Zwit-serse christen zou moeten aannemen in tijden van oorlog en dreiging. In de eerste weken van de oorlog is de tekst-keuze ronduit apocalyptisch (Marcus 13:7 ‘Wanneer u hoort van oorlogen en geruchten van oorlogen, word dan niet verschrikt, want dit moet gebeuren, maar het is nog niet het einde’; Openbaring 6:4 ‘En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven’).
Vanaf de preek van 26 juli 1914, als de Eerste Wereldoorlog op het punt staat om uit te breken, verandert er echter méér dan alleen onderwerp, tekstkeuze en toon van preken. Eerst verandert het mensbeeld – en daarna onvermijde-lijk ook het Godsbeeld. Een concreet voorbeeld mag duidelijk maken hoe deze verschuiving, die bepalend zal zijn voor Barths latere theologie, eruitziet.
God, zie de mens!
Op 7 juni preekt Barth over Psalm 8: 5-10: ‘(…) U hebt hem weinig minder gemaakt dan de engelen en hem met eer en glorie gekroond. U doet hem heersen over de werken van Uw handen, U hebt alles onder zijn voeten gelegd (…)’. Kort daarvoor heeft hij de Schweizerische Landesausstellung bezocht, die na twee eerdere edities in 1883 en 1896 dat jaar in Bern plaatsvond. Op de tentoonstelling worden in verschillende zalen de laatste snufjes getoond die het moderne tijdperk heeft voortgebracht op het gebied van handel, verkeer, sport en oorlogsvoering. In zijn preek loopt Barth rustig alle expositiezalen langs om zijn gemeente te vertellen welke prachtige vooruitgang de mensheid door-maakt. Daarmee bekrachtigt hij de woorden van de Psalmist. Hier en daar valt een kritische opmerking over de ge-brekkige aandacht voor sociale rechtvaardigheid op de tentoonstelling, en enigszins kritisch wordt Barth als hij te spreken komt over de militaire zaal, die vol staat met bommen, geweren, granaten, patronen, sabels en bajonetten. Allemaal werktuigen om medemensen mee te doden! In een klein hoekje van die zaal worden de hulpmiddelen van militaire artsen en verplegers getoond. De wereld op z’n kop, volgens Barth. Het getuigt van geestelijke armoede, zo concludeert hij, dat het Goede en het Goddelijke zo’n bescheiden plaats innemen op de tentoonstelling – maar op zichzelf genomen is de tentoonstelling een prachtig, ongekend teken van de grootheid van de mens. Barths toehoor-ders voelen wel, dat deze Landesausstellung enorm veel indruk heeft gemaakt op hun predikant.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog komt Barth tweemaal terug op deze vooroorlogse ervaring, eenmaal in de eerdergenoemde preek van 23 augustus en eenmaal in de preek van 13 september over de storm op het meer (Matteüs 8: 23-26). Het mensbeeld van Barth is nu volkomen anders. Hoor hem preken op 23 augustus: ‘We lazen toen (…) “U hebt hem met eer en glorie gekroond!” Maar waar zijn we nu aanbeland? Waar is nu de heerlijkheid van de mens, waarover we ons destijds dankbaar konden verheugen? Nu kunnen we niets anders doen, dan in zwijgzame eerbied horen hoe God plotseling anders met ons spreekt, onszelf een heel ander beeld van de mensheid voorhoudt dan het beeld dat we destijds bewonderden.’ (Predigten 1914, 435, mijn vertaling) En op 13 september: ‘Als ruwe wilden met speer en knuppel over elkaar heen buitelen, dan verwondert ons dat niet zozeer, maar wat moeten we ervan denken, als we het beeld van onze Landesausstellung direct naast die van de nachtelijke bloedbaden van Mülhause en Löwen zetten? Is dat beide dan de Europese mensheid? Zou het dan waar wezen, dat de mensheid inderdaad dat beide wil zijn, zowel de bloesem van geestelijke en materiële vooruitgang als een troep roofdieren die elkaar omwille van een waanidee van ras en macht wederzijds aanvalt en ombrengt?‘ (471-472)
Duidelijk is dat de mens bij Barth na het uitbreken van de oorlog compleet en definitief van zijn voetstuk gevallen is.
Mens, zie uw God!
Vanuit het neutrale Zwitserland ziet Barth lijdzaam toe hoe in de omringende landen God wordt aangeroepen om overwinning te brengen voor het ene christelijke volk ten koste van het andere. Vóór de oorlog had Barth zijn ge-meente verkondigd over een God die een metgezel wil zijn van iedereen. Maar vanaf nu zal Barth een God verkondi-gen die allereerst een soeverein kritisch tegenover is van de mens en diens neiging tot zelfbehoud en diens territoriale driften. God kan niet geclaimd worden, noch door een volk, noch door een individu. Evenmin is Gods boodschap aan de mensheid neutraal en zijn wegen beïnvloedbaar door mens of volk. God beoogt een nieuwe, andere wereld van recht en gerechtigheid, van vrede en broederschap.
En zo zie je, heel langzaam, de God van Barth van gedaante veranderen. Het Hogere maakt plaats voor de Hogere. Veelbetekenend is dat op 13 september 1914, voor het éérst dat jaar, de menselijke natuur van Jezus plaatsmaakt voor zijn goddelijke.
Zo vallen er uiterst subtiele en toch heel bepalende veranderingen te bespeuren in de theologie van de jonge Barth. Terugblikkend moet je concluderen dat de veranderde omstandigheden hem dwongen om op een nieuwe manier te spreken over God en mens.
Gedurende het gehele najaar van 1914 zou er in Safenwil nog over de oorlog gepreekt worden. In de woorden van Barth (geciteerd naar E. Busch, Karl Barths Lebenslauf [München: Kaiser, 1975], 93): ‘Toen in 1914 de hele wereld haar adem inhield vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, voelde ik mij verplicht om deze oorlog in al mijn preken te laten woeden. Totdat er uiteindelijk een vrouw naar mij toekwam en me smeekte om toch alsjeblieft weer eens over iets anders te gaan preken.’
Gerard van Zanden