Wat als de kerk Israël werkelijk zou vervangen?
WAT ALS DE KERK ISRAËL WERKELIJK ZOU VERVANGEN?
Over de noodzaak van een vervangingstheologie
In onze protestantse kerken wordt verschillend over Israël gedacht. Over één ding evenwel bestaat bij velen, van links tot rechts, concensus: weg met de eeuwenoude ‘vervangingsleer’, dat is de leer dat de kerk Israël zou hebben vervangen. In het onderstaande wil ik fel tegen deze concensus ingaan. Want wat hier wellicht op het eerste gezicht winst lijkt: een theologie vrij van hoogmoed, blijkt bij het volgende verlies: een verlies van Christus zelf, die in zijn meest intieme ambt van plaatsvervanging niet meer gekend wordt. Plaatsvervanging zal dan ook de leidende gedachte zijn in dit artikel. Plaatsvervanging, om ernst te maken met de God van Israël die in Jezus zijn Zoon op de plaats van zijn eigen volk is gaan staan, en die vanaf die plaats ook ‘ons’ als heidenen tot zijn volk heeft aangenomen. Wat anders kan ons ambt dan plaatsvervanging zijn? Het ambt dus om de klappen op te vangen die voor een ander bestemd zijn. De schuld te dragen waaronder een ander gebukt gaat. En ja, zeker ook: het heil te ontvangen dat voor een ander bestemd was. Die God, kortom, lief te hebben die er eigenlijk voor een ander is. Dat is de richting waarin we toch voor alles hebben te denken, zodra het over vervanging gaat. Hoe zou de kerk Israël eigenlijk niet willen en moeten vervangen, als zij zijn messias belijdt?
I
De synagoge plaatst de kerk voor de vraag met welk recht zij zich beroept op Mozes en de profeten. Het is opvallend hoe makkelijk de kerk aan deze vraag voorbijgaat en eigenlijk weigert – of misschien moeten we zeggen: niet meer in staat is – om hierover verantwoording af te leggen. Waar haalt zij de moed vandaan om als – veelal – onbesnedenen Israëls geschriften tot háár heilige Schrift te verklaren? De Joden vragen het niet meer; de kerk beseft het niet meer – maar het skandalon ligt er dat de boekrollen van Israël momenteel door ene Jongbloed in Heerenveen hun tien- en honderdduizenden vinden zonder dat er nog één woord Hebreeuws of joodse liturgie aan te pas komt – en zonder dat het Joods protest hiertegen ook maar één tel serieus zou worden genomen. De Verenigde Naties mogen de bijbel tot cultureel erfgoed uitroepen en voor haar hoofdgebouw een standbeeld neerzetten van een werkman die een zwaard omslaat tot een ploegschaar – maar is Jesaja 2 een verhaal van de mensheid in het algemeen? Precies zo staat de kerk onder de verdenking te leven van de roof van het verhaal van Israël, dat door de synagoge nog steeds stilzwijgend als haar verhaal gereciteerd, beleden en begrepen wordt.
Zou de kerk voor het oorlogstribunaal gesleept worden op verdenking van ordinaire diefstal, dan zou zij wellicht iets mompelen over vrijheid van godsdienst en universele waarden en dat zij wel eens heeft gelezen dat elke tekst zeventig interpretaties heeft, en dat zij heus, echt niet wil beweren dat de synagoge er in háár uitleg naast zit – maar het zou geen antwoord op de roof zijn. De kerk zou er beter aan doen te verklaren dat zij het verhaal van Israël niet heeft geroofd, maar geschonken, of liever: uitgelegd heeft gekregen als het verhaal van haar Heer, de Zoon van Israël: door dit verhaal gedragen, uit dit verhaal geboren, in dit verhaal gedoopt, met dit verhaal bekleed, die dit verhaal vervult. De kerk zou er goed aan doen te verklaren dat zij zich dus beroept op Mozes en de profeten omwille van haar Heer, omdat zíj spreken van Hem, omdat hún verkondiging in Hem vervuld wordt; ja, we moeten het toch durven te zeggen: omdat zij als lichaaam van Christus in wie de tussenmuur is afgebroken, als de gemeenschap van Jood en heiden, de legitieme erfenis vormt van de Tenach. ‘Wàt, gij zijt Israël?’ zegt de Jood Trypho tegen Justinus in hun Dialoog (123,7). Kan er zoiets bestaan als een verus Israël, een Israël niet naar het vlees dat toch het echte Israël is? Inderdaad: dit alles kan niet, het is naar de mens onmogelijk, het zou een gewelddadige profanisering van de godsdienst van Israël zijn, een stuitende diefstal, een ongehoorde aanval op elke Joodse (en heidense!) identiteit, ja, eigenlijk sowieso een onmogelijke begripsverwarring (vgl. Karl Barth, 1938, KD I,2, 566: “Hier krijgen we het lef (…), om ons niet alleen met Joodse dingen in te laten, maar om in een bepaalde, maar uiteindelijk toch beslissende zin zelf Joden te worden.”) – en toch is dit ‘niet kunnen’ nu juist het grote ‘ja’ van God: het niet kunnen van zijn vergeving, van de vleeswording van het Woord, van zijn op niets dan zijn eigen ontferming gestoelde vrolijke ruil om ons zijn tot het Zijne aan te nemen en het Zijne ons te schenken door zijn Geest. God kan alleen zó aan Israël, zijn oogappel, zijn eerste en laatste liefde, zijn heil betonen en het hem geven en doen overwinnen: door het te schenken aan een ander Israël waarin het zelf behouden is. Door in zijn volk in te gaan, op zijn plaats te gaan staan en eraan te sterven en het op een nieuwe wijze te verzamelen: als het volk van Jezus Christus. Deze goddelijke ruil, zonder welke de kerk Christus en God niet kan en wil denken, zonder welke zij zelf niet eens zou bestaan, noodzaakt haar en geeft haar de mogelijkheid om nu ook zichzelf ten aanzien van Israël vanuit de categorie van plaatsvervanging te begrijpen. Elke theologie is toch vervangingstheologie als zij werkelijk christelijk wil zijn. En dat geldt zeker voor de verhouding van kerk en Israël. Wie dit ontkent, kan feitelijk niet anders menen dan dat de kerk wel de facto, maar niet de jure met Israël aan de haal is gegaan. Dat de kerk in wezen berust op een vergrijp en een leugen vanuit het perspectief van Israël en zijn God.
II
Oude en Nieuwe Testament spreken overvloedig van Gods voortgaande, ‘onberouwelijke’ beloften aan Israël. Dwars door zijn oordelen en verwerpingen heen klinkt daar toch altijd weer die triomf van Gods genade voor zijn volk. Het zijn met name de ‘zware jongens’ onder de tegenstanders van de vervangingstheologie voor wie Gods trouw aan Israël zwaar weegt. Wanneer Gods heil als het ware wordt overgeheveld van Israël op de kerk, vervallen dan niet zijn beloften? De heilslijn, Gods heilsgeschiedenis, kan niet worden doorbroken. Alsof God Israël daadwerkelijk laat vallen en daarvoor in de plaats met de kerk verdergaat. De eenheid van de testamenten komt dan op scherp te staan, evenals de leer van de drieeenheid. Streng geformuleerd: zou God niet in conflict komen met zijn eigen Woord, als Hij Israël opgaf? Dit alles is bepaald geen onzin. We zullen bijvoorbeeld nooit kunnen zeggen dat de Joden het in Israël zó bont maken, dat God nu maar om moet zien naar een ander volk. Israël heeft het in vroeger dagen heel wat bonter gemaakt dan tegenwoordig, maar het laten vallen deed God niet. Trouw is trouw. Beloofd is beloofd. De vraag is alleen: hoe is God trouw aan Israël; en wat heeft Hij dit volk beloofd?
Wie denkt vanuit een voortgaande heilsgeschiedenis van God met Israël vanaf Abraham tot aan de Joden nu komt uiteraard in de knel met de kerk. Is er in dit heilshandelen nog plaats voor de kerk? Misschien is ze ‘erbij gekomen’. Maar waar dan bij? Niet bij Israël in elk geval. Synagoge en kerk gingen juist uiteen. Vormt ze wellicht een ventweg voor de heidenen? Alsof God een bijvrouw neemt en zijn aandacht verdeelt over twee volken, ééntje met de Wet en ééntje met zijn Zoon. Dat klinkt sympathiek, maar dan zou Jezus niet voor Israël gekomen en gestorven zijn. En is het niet uiterst onwaarachtig om enerzijds (piëtistisch) je eigen heil via Jezus veilig te stellen, en anderzijds baanwachtertje te spelen van die stoomlocomotief van Gods voortgaande heilsgeschiedenis met Israël waar jij als heiden eigenlijk buiten staat?
De kerk zal nu juist moeten erkennen dat zij deel is gaan uitmaken van Gods geschiedenis met Israël, en dat zij geen moment kan doen alsof zij met deze geschiedenis niets te maken heeft. Zo waarlijk als zij gelooft dat het spreken van Mozes en de profeten in Jezus tot vervulling komt, zal zij met een vreselijke schrik en een ontroerd gemoed beseffen dat zij niet anders kan dan Israël vervullen en Israël vervangen, voorzover Israël juist niet gelooft. Zij is geroepen de opengevallen vacature van Israël te vervullen nu het het bij zijn messias af laat weten – in het besef dat juist in dit ongeloof van Israël haar redding ligt. Wat kunnen al dezen anders dan zelf de vacature van dit volk vervullen, in een mengeling van verwondering en ernst, doortastendheid en voorlopigheid, zoals om zo te zeggen Seth geboren werd om Abels vacature te vervangen nu deze was gedood (Gen. 4:25). Wat kunnen deze anders, dan zelf nu ook werkelijk waarachtige Israëlieten zijn, die elke ventweg naar een andere God dan de God van Israël laten schieten, maar worden gedoopt in de dood van zijn messias? Wat kunnen wij anders dan de geschiedenis van dit Israël dragen als juist onze geschiedenis waarin wij worden aangeklaagd én bemoedigd? Waarin wij leren thuis te komen bij Hem die ons zo vreemd is? Wat anders dan zo uitzien naar de dag dat Israël weer zijn rechtmatige plaats tussen de volken inneemt en ‘aldus zal gans Israël behouden worden’ (Rom. 11:26). Ja, heel Israël, en God weet wie dat zijn en wat dat is, want wat is hier nog vlees en wat is hier nog geest? Dit zijn wonderlijke dingen als de laatste liefde waar de één restloos voor de ander instaat – maar wat kan dit ‘hele Israël’ anders zijn dan zoiets als Israël dat kerk geworden is, en kerk dat Israël is geworden, en er helemaal geen vacature meer te vervullen is?
Wie in Jezus Gods vrolijke ruil gelooft kan er niet omheen zichzelf als een vervanging te zien van Israël, en daarin zijn bevrijding te vieren. Die kan niet blijven doen alsof hij niet met huid en haar Gods geschiedenis met Israël is binnengetrokken. Die kan niet blijven doen alsof Joden vreemden voor hem zijn en alsof zijn leven niet met dat van hen is verbonden. Die zal er zelfs aan moeten geloven dat, vreemd genoeg, God zijn belofte aan Israël in stilte ook aan hém voltrekt.
Niet wij hebben God geroofd uit de handen van Israël. Maar God heeft ons geroofd uit de handen van de dood. En juist daarin was en is Hij op een haast onbegrijpelijke wijze zijn beloften aan Israël getrouw. Dit is de orde van zijn heil, die reikt tot de einden der aarde.
III
Wij verzetten ons dus tegen de vervangingstheologie als vorm van hoogmoed. Maar weten we nog wat vervanging is? Wie afwil van de vervangingstheologie, wil ten diepste af van het wonder dat de messias van Israël de heiland van de wereld is.
Het wordt tijd dat de kerk stopt met het liberale spel geen verantwoording te dragen voor haar geschiedenis. Zij is geboren uit een conflict waarin zij niet koos, maar werd gekozen. Verkiezing vraagt om plaatsvervanging, zoals vervanging om verkiezing vraagt. En dit is genade: juist in dit conflict is God zijn eerste liefde trouw.
En wie Ik was voorbijgegaan,
omdat hij zelf Mij had vergeten,
zal van mijn mild’ontferming weten.
Mijn eigen volk noem ik voortaan
wie niet mijn volk had moeten heten.
Ik spreek u als mijn liefste aan.
Dan zegt gij stil en blij mijn naam:
Mijn Bruidegom, mijn God van vrede.
(Jan Wit, Gezang 38, vs 5)
Wessel ten Boom