Erfzonde

logoIdW

 

ERFZONDE

De leer van de erfzonde is met stille trom vertrokken. Velen zullen zeggen: dat werd tijd, want zij heeft onnoemelijk veel schade aangericht. Ik betreur dit, want er gaat iets wezenlijks verloren als een mens zijn natuurlijk besef van zonde verliest. Erfzonde is een typisch verschijnsel dat hoort bij het ‘oude Europa’, het Europa van de dikke folianten en de stille predikanten, van Augustinus, Calvijn en Pascal, Paulus en Dostojevski, waar de mens toch eerder een ongrijpbaar raadsel is, in Gods Raad geborgen, dan een transparant werktuig van zijn hand. In het oude Europa heerst er een huiver om aan God zelf te komen, zodra, dogmatisch gesproken, antropologie opgaat in ethiek. Maar deze huiver neemt door ons ‘amerikanisme’ zienderogen af. Dat de mens een geheim is, omdat er als het ware nog een sluier over hem heen ligt die alleen God kan wegnemen (vgl. Jes. 6: 7), wat elk laatste oordeel over deze mens onmogelijk maakt; dat er een last op deze mens drukt, waarvan hij zich zelf niet kan bevrijden omdat hij in de zonde van Adam deelt (Rom. 5: 12-14) – dat weten verdwijnt in onze wereld vol daden- en definitiedrang als sneeuw voor de zon. Wij ballen de vuist. Wij erkennen geen glazen plafond. Wij werken ons zelf – het liefst met Gods hulp natuurlijk – zelf wel omhoog. En wij weigeren nog langer te huilen om iets dat voorgoed verloren ging.

I

De erfzonde kunnen we kort op de noemer brengen dat alle mensen verloren gaan tenzij zij worden behouden door het geloof in Jezus Christus. Dat is een smalle definitie. Ik had ook kunnen zeggen: …verloren gaan, tenzij wij door God behouden worden. Dat klinkt sympathieker, maar het zou de zaak verbloemen en eigenlijk alleen maar afbreuk doen. We opteren dan al gauw voor een God die in het verborgene werkt, en die met ieder mens een eigen lijntje onderhoudt om hem of haar langs eigen weg tot zijn heil te brengen. Maar wat kan dit heil anders zijn dan Jezus Christus zelf? Die slag zal toch moeten worden geslagen, als we het spreken van de apostelen en profeten recht willen doen. De vraag is ook: zou je überhaupt iets anders kunnen wíllen als je vasthoudt aan het heil? Dat Jezus Christus het heil voor alle mensen is, is nu juist de grote blijde boodschap van de Schrift. Ieder mens, of hij nu wil of niet wil, of hij dit weet of niet weet, leeft en sterft in dit teken. We kunnen Karl Barth niet genoeg danken dat hij dat weer in herinnering heeft gebracht. God heeft zichzelf gegeven als de Heiland van heel de wereld. Onduidelijker is hoe bij Barth dit heil nu ook tot zijn einde komt. Kómt het tot een einde, in die zin dat dit heil ook openbaar wordt in het geloof? Kan dit heil bij mensen landen, zonder dat de Geest ons ook tot God en Christus drijft? Kan een mens, kortom, de gave van God ontvangen zonder te weten wie de Gever is, en dus in Hem te geloven? Bij Barth – ik denk aan zijn doopleer – verschijnt de kerk toch wel als een keurtroep van verkorenen die weet wat de wereld nog niet weet: God houdt van alle mensen. Toch vraag je je wel eens af: wat kan deze liefde zijn, als deze mensen het zelf niet eens hoeven te weten? Zo is liefde toch juist niet. En is het eigenlijk wel zo, dat God van alle mensen houdt? In veel moderne theologie is dit inmiddels een eis geworden waar Hij aan moet voldoen. Maar de Schrift tekent Gods heil altijd in termen van genade en verkiezing, tot aan het einde toe. Er lijkt dan ook een direct verband te bestaan tussen de eis dat God van alle mensen houdt en het afzien van het belijden van zijn Naam. Toch is dit eerder Tolstoi met zijn anonieme Christus-figuren, dan het ontvangen van de heilige Geest. Jezus genas zieken, blinden, kreupelen; Hij sprak uitgestotenen en zondaars vrij. Maar alles in de naam van God, en ook niet zonder zijn toorn over het ongeloof.

Het heeft geen zin om onze verlegenheid over de nood van de wereld te overschreeuwen. Maar is het geloof niet toch de grootste schat die een mens kan krijgen, juist in zijn nood? ‘Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u… sta op!’ (Hand. 3: 6) De Schrift tekent ons laatste heil niet in ‘vleselijke genoegens’ waarin wij eindelijk samen zullen zitten om onszelf te zijn. Heel de schepping staat op tot een lied rondom de troon. Wij zullen zien en geloven. Wat kun je dus anders zeggen, middenin de menselijke nood, dan dat je zult behouden zijn door het geloof in Jezus Christus? Wil de theologie niet overgaan tot dit openbaar worden van Gods naam voor al zijn kinderen, dan krijgt zij toch iets paternalistisch’ om, net als Tolstoi, God en deze wereld beter te begrijpen dan zij zelf reeds doen. We zullen het aan God moeten overlaten wat het betekent dat Hij ‘van alle mensen houdt.’

II

De gedachte dat de kerk een instituut is dat mensen onder de duim wil houden en hun elke levensvreugde wil ontnemen is wijd verbreid. Je kunt je afvragen voor hoeveel priesters en predikanten dit ooit heeft gegolden. Deze opvatting lijkt alleen houdbaar als je ervan overtuigd bent dat de mens zonder Christus heel goed, en misschien wel veel beter leven kan. Dan wordt de kerk inderdaad een betuttelende instantie, die jou alleen maar claimt en remt. Of het wordt een betuttelende instantie die voor anderen wel goed is, maar zelf heb je haar niet nodig. Een kleine kennismaking met de Schrift maakt echter duidelijk dat de ernst waarmee wordt gesproken, tot in de meest moralistische huisregels van Paulus aan toe, niets te maken heeft met het klein willen maken van mensen, maar met het behouden worden om Gods wil. Wij staan inderdaad op het punt om verloren te gaan, tenzij wij de weldaden Gods omarmen en ons leven daarnaar inrichten. Daar gaat het om in alle ethiek, in de gehoorzaamheid aan God – om leven of dood. Jesus ist Sieger (Barth).

De erfzonde wijst dus op een ‘stand’ die wij innemen waar God ons uit wegroept om ons te behouden. God ‘arresteert’ ons eigenlijk telkens in ons bestaan. Roept ons, verkiest ons, bevrijdt ons, zegent ons. Zijn heiligheid doet een verplichtend appèl op ons. Of verhardt ons juist in onze zonde. Maar hoe dan ook, zonder Hem zouden wij verloren gaan en gaan wij ook verloren. En juist daar ligt natuurlijk onze moeite met de erfzonde: wij willen ons wel eventueel laten aanspreken op onze individuele daden waarin wij in de fout gaan, maar niet op de overtuiging dat als God ons niet redt, wij uit onszelf verloren gaan. En het moeilijkste daarbij is nog dat de Schrift leert dat God ook daadwerkelijk sommigen redt, en anderen laat verloren gaan, en dat dit alles toch rechtvaardig is. Dan wordt het mens-zijn inderdaad wel een geheim. Dan krijgt ook zoiets als ‘doem’ een reële grond, in plaats van dat het wordt weggeparkeerd in het handboek voor psychiatrie.

Wie de erfzonde loslaat, komt principieel in een andere verhouding tot God en zijn naaste te staan. Want wanneer wij menen dat wij zelf in wezen goed zijn en het van nature wel redden, dan kan het niet anders of God wordt in plaats van onze Hulp bij wie wij kunnen schuilen (Ps. 2: 12) en naar wie wij kunnen vluchten (Ps. 143: 9), juist onze Bedreiger die ons in onze natuurlijke staat attaqueert en ons onderuithaalt. Dan vluchten we voor Hem weg en bouwen muren om ons en de onzen heen.

Maar ook het woord van Sartre wordt dan waar, dat de naaste een hel is. Zijn appèl wordt geen oproep meer om ons om te keren van onze natuurlijke staat en ons met hem in een nieuwe staat te verbinden, maar we laten hem enkel toe voorzoverre hij ons niet aantast en ons in wezen met rust laat. Leven en laten leven! Niets huichelachtiger dan dat. Want de ander stellen we in zijn zonde maar wat graag aan de kaak omdat hij een inbreuk doet op onze gevestigde orde, maar voor ons zelf hebben we tien uitvluchten omdat we ons moeten handhaven in ons arme bestaan.

De wereld kantelt 180o, en wij worden werkelijk een ander mens. Niet wij hoeven ons langer te verantwoorden, maar God en de ander. We krijgen iets van een autist, die geen enkel gezag meer over zich duldt.

Erfzonde wil zeggen: reeds voordat jij bent geboren is er iets of iemand die zeggenschap over jou heeft. Je zult moeten aanvaarden dat een ander een beroep op jou doet dat je zonder pardon hebt te gehoorzamen. Dat een ander iets met jou voorheeft, wat jou ten goede komt. Dat wij tot een heil bestemd zijn waarvoor wij zelf niet hebben gekozen en ook niet kunnen kiezen, maar dat God ons heeft gegeven door ons in Jezus Christus aan te zien. Dat te weten is de kracht van het oude Europa: wij ontwerpen geen eigen wereld, maar zijn in zijn heil geweven, mét alle zonde en last waarvan we ons zelf niet kunnen bevrijden.

We hoeven ons er geen illusies over te maken dat als dit besef verdwijnt, op den duur ook alle solidariteit verdwijnt. Want het geheim van echte solidariteit, in plaats van paternalisme, is het besef ook zelf die arme, ook zelf die zondaar te zijn. ‘Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen.’ (Rom. 11: 32) Dat is de wonderlijke diepgang van de Schrift, waarop ons eigen kiezen stukloopt.

Wij worden vet en zelfgenoegzaam. We weten inwendig al lang geen raad meer met Gods heil. En zien niet hoe we daadwerkelijk verloren gaan.

Wessel ten Boom