Op weg naar Weimar – van Luther naar Goethe
OP WEG NAAR WEIMAR – Van Luther naar Goethe
I
Men zou het bijna vergeten: niet alleen Luther heeft op de Wartburg vastgezeten. En wat heet hier vast? Na een week eenzame opsluiting in zijn ruime cel, ‘nur von Knappen bedient’, kon hij, als Junker Jörg onherkenbaar gemaakt, aan het openbare leven deelnemen. Maar wie door de kruidentuin bij de zuidtoren uitkomt, leest op een klein bordje over de kerker hieronder zonder daglicht, waar een Doopsgezinde Schwärmer jarenlang op water en brood zat. Ook dat behoort dus tot de Wartburg die als werelderfgoed wordt bewaard. Een wereld zonder tegenspraak? Wie door Duitsland gaat, wordt telkens weer bestormd door de vraag of de geschiedenis zich wel overmeesteren láát.
II
De mijnwerkerszoon Martin Luther uit Eisleben ging op vijftienjarige leeftijd in de kost in Eisenach om daar zijn Latijn en wiskunde te leren. Het is een stil Fachwerkhaus uit de 14e eeuw, gerund door de plaatselijke Ev. Kirche. Niemand kon weten dat ruim 150 jaar later twee straten verderop J.S. Bach ter wereld kwam. Bussen met Japanners rijden af en aan. Men hoede zich voor een historische overkill, dus ben ik naar een Kaffeestube gegaan, en ik raakte als enige gast aan de praat met de eigenaar, die een jaar of vijfendertig was. Mij waren in een winkel meerdere voorwerpen opgevallen waaruit duidelijk spot over, maar ook heimwee naar de DDR sprak. Ik vroeg hem ernaar. Eisenach, zo zei hij, is dood als een pier. Zij die bij de Wende net te oud waren om hun leven opnieuw in te richten, zoals zijn ouders, waren het zwaarst getroffen en konden misschien wel eens terugverlangen. Maar hij en zijn vrienden zeker niet, daarvoor was de vrijheid hun te lief, al moesten ze met moeite het hoofd boven water houden. Maar één ding was veranderd: waar men vroeger elkaar in de strijd om het overleven als lot- en deelgenoten zag, zag men elkaar vanaf de eerste dag dat men BRD was als concurrenten. Het gevoel van gemeenschap had rechtsomkeert gemaakt. Jammer, maar hij kon er ook niets aan doen. Een week later kwam ik een Oostduitser tegen op vakantie in eigen land. Hij werd wekelijks in een busje naar Nederland vervoerd om daar in een fabriek te werken. Hij verzekerde mij dat in 1989 niet alleen de DDR, maar ook de BRD op de rand van het faillissement verkeerde. Pardon? Ook hij was verre van communist. Maar ik kreeg niet het gevoel dat hij zich thuis voelde in zijn nieuwe land. Dat het goed is dat de muur gevallen is, lijkt onder de Oostduitsers dus consensus te zijn. Maar het woord ‘bevrijding’ kwam ik in al mijn gesprekken eerlijk gezegd niet tegen. Juist het oude Oostduitsland, dat door de oorlog het meest te lijden heeft gehad, laat zich niet zo makkelijk overmeesteren.
III
Erfurt is de hoofdstad van Thüringen, met zijn beroemde Krämerbrücke in Italiaanse stijl. Het is de stad waar Meister Eckhart leerde, waar Luther weer studeerde en, voordat hij naar Wittenberg afreisde, in het Augustijnse klooster trad. Hoog torenen de roomse Severi-Kirche en Mariendom met de koperen daken als vanzelfsprekend boven het marktplein uit. Het was er levendig toen ik er was, zeker voor het propere hotel waar net een brand was uitgebroken. De vergulde letters op de pui waren met moeite nog te lezen: Was Gott tut das ist wohlgetan. Ik had mijn intrek in Erfurt genomen, om van daaruit met de trein naar Weimar te gaan. Dat ligt meer naar het oosten, tussen wat korenvelden en een Buchenwald.
Wat een droeve bedoening is deze Duitse paradestad. Het is een stad waar classicisme, neo-romaanse en nazi-bouwkunst stilzwijgend in elkaar overgaan om al het andere (spontane, speelse, onregelmatige) te vermalen. Waarom moest in 1919 de jonge republiek uitgerekend in deze stad worden uitgeroepen die, met alle respect, stijf staat van zoveel Duitse groten (Cranach, Bach, Herder, Goethe, Schiller, Liszt, Wagner, Nietzsche)? Na een week was iedereen alweer naar Berlijn vertrokken… Net als de Wartburg lijkt het stadje Weimar een symbolisch project te hebben moeten zijn dat uitkomst bood uit de Duitse impasse van een gebrek aan democratische traditie. Maar ook hier laat de geschiedenis zich niet overmeesteren: waar een stad al te nadrukkelijk gaat pronken met zijn ideologische veren, verdwijnt de levensvreugde. Of is het nog confronterender? Na een dag wandelen in Weimar, dit ‘Duitse Athene’ (Madame de Staël), dringt de vraag op of dat beroemde beroep op de klassiek-humanistische traditie, waar zowel West als Oost in grossierden, wel zo onschuldig is als het lijkt. Je verlangt onwillekeurig naar de ongenaakbare gotische kathedralen die over een stad waken door haar vooral met rust te laten. Hoe drukkend en gevaarlijk leeg wordt het eigenlijk, als de mens in het midden komt te staan. Thomas Mann, die leefde met de pretentie niet minder dan een tweede Goethe te zijn, heeft in zijn roman Doktor Faustus gewezen op de problematiek van Luther en Nietzsche als wegbereiders van de barbarij. Die problematiek is er. Maar als ik moest kiezen tussen Goethe, de evenwichtige heiden, en Nietzsche, de uit het lood geslagen domineeszoon, koos ik juist op dit punt zonder al te veel aarzeling voor de laatste.
Halte Weimar. Als je vanuit het station de stad inloopt, zie je al vrij snel aan je rechterhand een groot gietsel van Thälmann met begeleidende tekst. Een echte DDR-relikwie. Ernst Thälmann was een knokploegcommunist die partijleider werd van de KPD, die na het mislukte avontuur van de USPD van Luxemburg en Liebknecht met harde hand georganiseerd werd volgens de regels van de 3e Internationale, lees Stalin. Hij werd na de machtsovername door de nazi’s gevangen genomen en zijn leven eindigde spoedig daarop door een nekschot in Buchenwald. In dit standbeeld spreekt hij als dode de doden toe met het oog op hen die komen. Hier dus geen ‘voice-over’ die tussen het offer en ons gaat instaan met de dwingende oproep hun strijd voort te zetten. Nee, het offer zelf spreekt strijdbaar voort: hij roept zijn medeoffers op en vanuit hun overleden zijn spreekt hij ons aan. De doden doen dus mee op eigen gezag. Geen Hitler die hun naam kan wissen. Wij hoeven hun zaak niet tot de onze te maken, eerder gaan zíj ons juist voor (zoals aan de tegelwand in Dresden August de Sterke voorop rijdt in de lange stoet van zijn nakomelingen, zodat zij die het eerst gestorven zijn het dichtst bij de toekomst zijn). Maar er kleeft ook iets lugubers aan: de partijsecretaris mag niet sterven, wordt over zijn graf heen geïnstrumentaliseerd om nog in het rijk der doden voort te spreken, waarbij goed stalinistisch (en als bij alle heiligen…) elke discussie over de te volgen koers uitgesloten is. Een getuige is hier De Getuige geworden, die ons neerslaat met zijn lijden en zijn dood. – Dat Jezus eindelijk zweeg aan het kruis tussen alle menselijke verwarring in en zijn geest aan God gaf, heeft iets zeer weldadigs. Laat de doden toch met rust, haal hen uit hun straf gelid en ontdoe hun van betekenis. – Maar wie moet getuigen, als er geen God meer getuigt? Dit punt reikt verder dan de KPDDR. Het voert ons als vanzelf naar de barokke Stadtkirche St. Peter und Paul, ook wel genoemd de Herderkirche.
De lutherse predikant, theoloog, taalkundige Johann Gottfried Herder (1744-1803) is de man met wie Rüdiger Safranski zijn Romantiek als Duitse affaire laat beginnen. Hij ligt in deze kerk, waar hij gewerkt heeft, ook begraven. Herder heeft, zo zou je kunnen zeggen, het nodige voorwerk gedaan voor een natie die vanaf de romantiek als een dolleman op zoek ging naar zijn historische wortels en eenheid. Hij wilde ongetwijfeld in de lijn van Luther het ‘gewone volk’, ‘dem Deutschen Manne’, een stem geven. Hij onderzocht het verband tussen volk en taal, omdat elk volk zijn eigen ‘adem’ heeft (vgl. zijn ‘Vom Geist der ebraischen Poesie’). Hij zocht ook naar de oorsprong van hen beide (‘Abhandlung über die Ursprung der Sprache’). Herder verzamelde Duitse sprookjes en volkliederen en vroeg zich af ‘Wie die Philosophie zum Besten des Volkes allgemeiner und nützlicher werden kann’. Al vóór Hegel zag hij de geschiedenis als de ‘Bildung’ der mensheid. Hij schreef dan ook ‘Briefe, die Fortschritte der Humanität betreffend’. Ook Herder zocht dus, net als Thälmann, naar een waarachtig getuigenis. Maar waarvan?
Verhelderend is de brief die Herder in 1788 vanuit Rome stuurt naar Weimar aan Goethe, die de eeuwige stad al eerder bezocht heeft. Hij schrijft onder andere: ‘Auch sonst lässt die römische Welt meine Seele entsetzlich leer (..). Mit Dir war’s in allem anders, weil Du ein artifex bist, und mich freut’s, dass Du Deinem Beruf treu bleibst und dort dein Werk fortsetzest. (..) Ich fürchte, ich fürchte, Du taugst nicht mehr für Deutschland; ich aber bin nach Rom gereist, um ein echter Deutscher zu werden (..).’ Waar Goethe zich thuis voelt tussen het heidendom van de klassieken zoekt Herder, die Rome maar ‘leeg’ vindt, naar de oorsprong van het Duitse volk. Rome, Athene – of Duitsland? Deze tweespalt heeft veel Duitsers, van Hölderlin tot Winckelmann, in de ban gehouden. Maar is daartussen wel zo een groot verschil? In beide bewegingen lijkt het om de poging te gaan om de mens in zijn eigenlijke gestalte onder het ‘vernis’ van het christelijke Europa vandaan te halen en hem zoiets als zijn oorsprong terug te geven. Het is de pagaan waar een beroep op wordt gedaan!
Duitsland, zeker ook het protestantse deel, heeft een probleem dat te maken heeft met dit verlangen naar oorsprong. Niet alleen tussen Luther en Nietzsche, ook tussen Luther en Goethe, bestaat een verband. Wat was het heerlijk om ’s avonds onder de hoge torens van Erfurt in de anonimiteit van wat engelen thuis te komen. Getuigen laten zich niet overmeesteren of canoniseren. Ze zijn er tegen wil en dank.
Wessel ten Boom