Over het werk van de Geest

logoIdW

 

OVER HET WERK VAN DE GEEST

Het valt mij op dat mensen die erg bezig zijn met de rechtvaardiging door het geloof meestal zwijgen over de Heilige Geest. Toch brengt Paulus deze rechtvaardiging onmiddellijk in verband met de Geest. In Gal. 3: 2 vraagt hij aan de Galaten: ‘Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van de werken der wet, of van de prediking van het geloof?’ Je kunt natuurlijk denken: de rechtvaardiging door het geloof gaat zó tegen de draad van ons voelen, willen en denken in, dat alleen de Heilige Geest je die bij kan brengen. Maar dan onderschat je het gewicht van wat Paulus zegt. Luther wijst in zijn commentaar op de Brief aan de Galaten bij dit vers meteen op Hand. 10: 44-46: de Geest viel op Cornelius en zijn vrienden en zij begonnen in tongen te spreken en God groot te maken. Ik spreek niet in tongen, en ik weet dat Paulus dat spreken in tongen in I Kor. 14 relativeert, maar laaiend enthousiast over God zijn, zoals Cornelius en zijn vrienden, en ook Luther, dat waren?

Ik heb nog eens de hoofdstukken 5 en 6 van de Brief aan de Galaten opgeslagen om te zien wat daar over de Geest gezegd wordt. Ik raadpleegde daarbij Luthers commentaar op die brief en Günther Dehn, Gesetz oder Evangelium, Berlijn 1934. (Dehn was in de vorige eeuw docent aan een Kirchliche Hochschule van de Belijdende Kerk en zat ten tijde van Hitler lang in de gevangenis.)

In hoofdstuk 5 zegt Paulus eerst dat we bevrijd zijn van het slavenjuk dat we ons door eigenmachtig gebruik van Gods wet opleggen. Dan waarschuwt hij dat we geen misbruik van die vrijheid moeten maken door de wereld van het vlees in te duiken en een rommeltje van ons leven te maken. Het vlees en de Geest zijn in gevecht met elkaar en een compromis is onmogelijk. Paulus somt op wat het vlees teweegbrengt en spreekt dan over de vrucht van de Geest. Luther noteert dat Hieronymus hierbij denkt aan de Heilige Geest, maar dat hij zelf denkt aan ‘der geistliche Mensch’. Dat is de mens wiens geest onder het beslag van de Heilige Geest gekomen is. Barth zegt in KD III/2, blz. 430, zeer ter zake dat deze mens in Psalm 51 bidt om een vaste geest, die niet alleen een gewillige, maar ook een verbroken geest is: hij steekt dus echt niet zijn neus in de lucht. Dehn spreekt in dit verband over ‘der Mensch des Geistes’. Hij zegt daarbij dat die niets te maken heeft met de christelijke persoonlijkheid, want die ‘Mensch des Geistes’ is er niet mee bezig aan zichzelf te werken, zichzelf te vormen. Hij is door Christus van zijn eigen ik bevrijd en is de onbekende soldaat van Christus, de anonieme mens. Volg je Hieronymus dan moet je die vruchten van de Geest telkens plukken, volg je Luther dan lijk je volgens Dehn op die boom in Psalm 1: je wordt rustig want die boom beslist niet ieder voorjaar over de vraag of hij vrucht gaat dragen, en die vruchten komen van zelf, op hun tijd.

In de eerste tien verzen van hoofdstuk 6 gaat het over het werk van de Geest in een heel gewone gemeente. Als iemand op een overtreding betrapt wordt, zeg dan tegen hem: Wat ik je daar zie doen kán niet, maar zeg het zo dat hij merkt dat je niet boven hem, maar naast hem staat. Een uit de hoogte gegeven vermaning gaat het ene oor van de zondaar in en het andere weer uit. Besef dus goed dat je zelf ook een zondaar bent die op vergeving aangewezen is. Dehn tekent hierbij aan: ‘Echte gemeenschap is in de grond van de zaak alleen mogelijk in de ruimte die de kerk biedt, waarin de mens, die zijn eigen persoon en zijn eigen werk vergoddelijkt, als zondaar ontmaskerd is en naast de zondaar staat. Hier kan en moet je elkaar op sommige punten bestrijden, maar je bent er tegelijk toe in staat innerlijk met je tegenstander solidair te zijn.’

Het komt voor dat het ene gemeentelid, tevreden met zichzelf, neerkijkt op de manier waarop een ander zijn geloof beleeft. Daar maakt Paulus korte metten mee: je vergist je in hoge mate.

Tegenstrijdig lijkt dat Paulus in vers 2 zegt: Draagt elkanders lasten en in 5: Ieder moet zijn eigen last dragen. Dehn ziet hierin geen tegenstrijdigheid: we zijn voor elkaar verantwoordelijk én je bent voor jezelf verantwoordelijk. Hij weet ook dat vers 4 voor 5 staat: ieder moet zijn eigen werk onderzoeken, dan zul je daar voor jezelf voldoening aan beleven, en dus geen voldoening door jezelf met een ander te vergelijken. (Ik vertaal hier héél vrij!)

Dehn weet dat tegen het reformatorische spreken over de genade vaak het bezwaar gemaakt wordt dat het de mens de moed ontneemt zelf aan de slag te gaan en daar blij over te zijn. Dehn wijst dit bezwaar van de hand en wijst op vers 4. Wanneer je je eigen werk onderzoekt is het mogelijk dat je tot de conclusie komt: Dat heb ik goed gedaan en daar ben ik blij mee. Die conclusie berust op de vergeving van de zonden, want die is de vóóronderstelling van alles wat Paulus zegt. Een goed geweten zal je heus niet in de hemel brengen, maar daarom hoef je nog niet angstvallig, voortdurend ontevreden over je zelf te zijn. Je mag ook wel eens in alle stilte blij zijn met wat je hebt gedaan. Dehn is Paulus dankbaar voor vers 4.

Hij blijkt ook dicht bij Luther te zitten. Hij citeert Luther: ‘Maar wij verheugen ons en zijn er trots op in de Heer, wij vervullen daarom ons ambt, vastbesloten en vrolijk, zo vlijtig en trouw als we maar kunnen, God heeft ons dat opgedragen, en het is wis en zeker dat hij daar een welgevallen aan heeft. (…) Omdat wij weten dat ons werk trouw en goed gedaan is, en dat wij daarom een goed geweten voor God hebben gaan we dapper en getroost verder met de heilige Paulus, door eer en schande heen, bij goed en kwaad gerucht.’ Ik vermoed dat Luther hier tot predikanten spreekt, maar een eindje verderop praat hij in dezelfde trant over heren en knechten, schoolmeeesters en leerlingen, enzovoort.

Wie erg met de rechtvaardiging door het geloof bezig is en daarbij de Geest verwaarloost, dreigt te vergeten dat de Geest de op deze rechtvaardiging volgende heiliging tot in de puntjes verzorgt. Ben ik daar laaiend enthousiast over? Ik ben er erder diep van onder de indruk.

A.A. Spijkerboer