De vrije wil
DE VRIJE WIL
Op de middelbare school leerde ik dat Luther de vrije wil ontkende en ik vond dat raar. Later begreep ik dat wat ik geleerd had veel te kort door de bocht was. Luther zei dat een boer wel de vrije wil had al dan niet naar de markt te gaan om een paard te kopen, maar dat een mens niet kan willen dat God de God is die alleen door zijn genade de mensen zalig maakt. Wat is voor Luther dan de geknechte wil? Dat is de wil van ieder mens, want een mens kan alleen maar zichzelf willen rechtvaardigen. Door zijn genade bevrijdt God de mens van zijn geknechte wil en stelt Hij hem in de vrijheid om God en zijn naaste van harte lief te hebben.
Erasmus had de vrije wil van de mens nodig omdat God daarvan gebruik kon maken om de mens op het goede spoor te brengen en te houden. Ik denk wel eens dat Luther en Erasmus, zoals we sinds een jaar of dertig zeggen, verschillende ‘godsbeelden’ hadden. Dan lijkt het dispuut tussen Luther en Erasmus op een dialoog tussen doven.
Hersenonderzoek
Ik denk nu aan heel andere mensen, namelijk aan onderzoekers van menselijke hersens die stellen dat onze vrije wil een illusie is. Wat we doen is allang in ons lichaam beslist en we verbeelden ons alleen dat we zelf beslissen wat we doen. Als er plotseling een fel licht in je gezicht schijnt ga je toch ook niet beslissen je ogen dicht te doen? Nou dan, zo gaat het met alles wat je doet. Niet alle hersenonderzoekers zijn even radicaal. Ik las er een die schreef dat hij toch wel de vrijheid had zijn eigen dagindeling te maken. Maar veel verder kwam hij ook niet.
De vraag die mij bezighoudt is, of wat Luther mijns inziens terecht zegt over de geknechte en de vrije wil, te rijmen is met de resultaten van genoemd onderzoek van de menselijke hersenen. Precies zoals bij het gesprek over schepping en evolutie kun je een boedelscheiding aanbrengen. Luther kijkt met heel andere ogen naar de menselijke wil dan deze hersenonderzoekers. And never the twain shall meet. Maar daar kan het toch niet bij blijven: Luther en die hersenonderzoekers hebben het over dezelfde werkelijkheid. Even dacht ik dat je wat Luther de geknechte wil noemt onder zou kunnen brengen bij wat die hersenonderzoekers zeggen: een mens is alleen maar bezig met overleven, in de illusie dat hij daar zelf over beslist. Maar dit lijkt me toch niet goed: je brengt een theologisch oordeel onder bij een biologisch oordeel.
Van Praag
Kan Herman M. van Praag met zijn God en psyche (Boom 2008) helpen bij het vinden van een antwoord op de vraag die mij bezighoudt? Van Praag, hoogleraar, wordt in de wandeling wel eens mister biological psychiatry genoemd. Hij verwerpt niet een psychiatrie die het zoekt in gesprekken, maar zelf wil hij zijn pati‘nten helpen met medicijnen. Naast zijn strikt wetenschappelijk onderzoek van de menselijke hersenen is hij religieus en daarmee bedoelt hij ontvankelijk voor religie. Hoe komt hij daarbij? Dat zit hem vooral in zijn verwondering en bewondering voor de menselijke hersenen. Ze zitten zo prachtig in elkaar dat je begint te denken: die kunnen niet bij toeval ontstaan zijn, daar moet toch sturing van de evolutie achter zitten. Zelf is hij niet orthodox en niet liberaal maar op een heel eigen wijze Joods. Vanuit de traditie die hem wordt aangereikt kan hij betekenis aan zijn leven geven. Hij denkt dan aan de woorden van de profeten in het Oude Testament.
Religieus fanatisme vindt Van Praag ongezond en op de keper beschouwd ziekelijk. Hij denkt dan aan mensen die vinden dat iedereen moet geloven wat zij geloven en een last zijn voor hun omgeving. Hetzelfde denkt hij van atheïsten die iedereen aanklampen om duidelijk te maken dat God niet bestaat. Mensen die op een gezonde manier religieus zijn staan open voor nieuwe inzichten en zijn geen last voor hun omgeving.
Hoogst interessant is wat Van Praag zegt over wat religie betekent voor psychiatrische patiënten. Dat hangt af van het ‘godsbeeld’ dat ze hebben. Beleven ze God als een trooster, als een echte vader, dan hebben ze een kleinere kans ‘op depressie na negatieve life events, reageren ze sneller op een behandeling met antidepressiva en lopen ze minder kans op recidive’. Beleven ze God als een tiran die op je loert dan is het tegenovergestelde het geval.
Nu kom ik op het punt waarop Van Praag me, althans voor mijn gevoel, helpt een antwoord te vinden op de vraag of Luthers woorden over de geknechte en de vrije wil te rijmen zijn met de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek van de menselijke hersenen. Van Praag (357-358) legt uit waarom een Jood niet kan geloven dat Jezus de Messias is en hij polemiseert met Paulus. Hij heeft Romeinen 9-11 gelezen. Niet erg goed, maar daarover nu verder niet. Hij zegt: ‘Redding betekent bij Paulus dat “uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God hem uit de dood heeft opgewekt” (Rom. 10,9). Die opvatting klonk de Jood godslasterlijk in de oren. (É) De Jood stelde de daad primair, niet het geloof’. Welnu, als Van Praag met zijn menselijke hersens dit over Paulus kan zeggen dan kan ik met mijn eveneens menselijke hersens toch over de geknechte en de vrije wil zeggen wat Luther zegt, ook al strookt dat helemaal niet met wat Van Praag zegt? We praten immers op hetzelfde vlak. Of duidelijker gezegd: we spelen tegen elkaar op één en dezelfde tennisbaan.
Ik zeg niet dat ik die geknechte wil achter me gelaten heb, want die neemt nog steeds het woord en dat zal mijn hele leven wel zo blijven. Maar ik zeg ook dat God die geknechte wil door zijn geest vrijmaakt, en dat Hij mij zo in de ruimte plaatst om God en de naaste van harte lief te hebben.
Kan ik dat bewijzen? Nee, dat kan ik niet. Net zo als Van Praag in zijn boek wel eens doet zeg ik: ik beleef het zo.
Eigenlijk ben ik Van Praag dankbaar voor zijn boek. Met hem is te praten en ik zou niet weten hoe ik zou kunnen praten met hersenonderzoekers die zeggen dat onze vrije wil een illusie is.
A.A. Spijkerboer