Karl Barths exegese van Marcus 13 (IV en slot)
KARL BARTHS EXEGESE VAN MARCUS 13 (IV EN SLOT)
Er zou over de nu gegeven uitleg het volgende opgemerkt kunnen worden: het begrip ‘eschatologie’ is volgens deze ‘synoptische apocalyps’ op te vatten als anticipatie, als een vooruitlopen op de draagwijdte van de dood en opstanding van Christus voor het leven van de wereld, van de kerk en van Israël. Van de dood en opstanding van Christus ontvangen wereld, kerk en Israël schaduw en licht, krijgt het menselijk, geschapen leven, dat als zodanig het centrum van de kosmos vormt, zijn betekenis. Aan deze schaduw en aan dit licht kan niets en niemand zich onttrekken: al het gebeuren in het verleden, de tegenwoordige tijd en de toekomst, is verkondiging van de dood van Christus. Dit sterven moet gebeuren. Maar het zal niet het einde zijn. Want dit hele gebeuren snelt de heerschappij van Jezus Christus met zijn macht en heerlijkheid tegemoet: het is bepaald door dit doel. De geschiedenis van de wereld, de kerk en Israël zijn vanaf hun begin én vanaf hun einde omsloten en gedragen door Jezus Christus. Eschatologie is in principe niets anders dan het ontvouwen van de woorden: ‘Jezus Christus gisteren en heden dezelfde, tot in eeuwigheid’. Eschatologie is geen leer aangaande de ‘komende dingen’. Ze is principieel (zoals overigens uiteindelijk alle leerstukken) christologie.
Het is de dood van Christus, die weerspiegeld wordt in het oordeel over Israël, dat in de verwoesting van Jeruzalem voor de hele wereld zichtbaar is geworden. Dit oordeel is geen verleden, het voltrekt zich vandaag nog, want wat wij in de huidige tijd aan Jodenvervolging meemaken hoort als een laat effect ervan ook bij deze gebeurtenis: bij de in het jaar 70 geschiede verwoesting van Jeruzalem! – De dood van Christus wordt echter ook weerspiegeld in alle vervolging, aanvechting en bewaard-worden van de gemeente. Er is geen zelfstandige waarde en betekenis en kracht van het martelaarschap, van de ‘kerkstrijd’. Wanneer er in de kerk gestreden en geleden wordt, dan is dat een analogie van het lijden en sterven van Christus. – De dood van Christus wordt echter tenslotte ook weerspiegeld in de catastrofes en het lijden dat over de wereld komt, want ook die staat in haar natuurlijke en haar historische bestaan tegenover Golgota.
De kerk moet de luister, maar ze mag ook de ondergang van Israël ontvluchten. Ze heeft daar niets mee te maken. De kerk ontstaat in dit zich losmaken van de tempel. En ze moet het op zich nemen om in de wereld, waarin ze zonder beschermd te worden het evangelie moet verkondigen, te lijden. Ze hoeft ook in de ellende die de wereld overkomt niet bang te zijn. Alles moet zo zijn, omdat het vanwege Christus zo moet zijn. In deze vlucht voor de ondergang en in dit onverschrokken midden in de wereld staan leeft de kerk, verwerkelijkt zij wat Israël had moeten verwerkelijken. Zo is ze de gemeente van de uitverkorenen, die eens door de wederkomst van de Heer zichtbaar zal worden, is ze de ‘rest’ die Hij zal redden. Zo mag ze die weduwe zijn die haar muntje in de collecte doet. En zo is ze de zin van de wereldgeschiedenis. Alles wat er in de natuur en in de geschiedenis gebeurt is heimelijk betrokken op de kerk. De geschiedenis geschiedt ter wille van de kerk, en in de kerk rust het geheim van alle gebeuren. Het raadsel van het (drievoudige) gebeuren stelt de kerk voor een vraag en zij alleen kan en moet ook antwoord geven. Maar de eerste voorwaarde voor haar leven is dat ze er geen spijt van krijgt de verborgen Christus lief te hebben en te eren, dat ze niet zit uit te kijken naar valse messiassen en profeten. Er is er maar één die zeggen kan: egoo eimi, Ik ben! Wanneer de kerk Hem trouw blijft dan zal ze leven. Met deze ontvouwing van de dood van Christus komt aan de andere kant het vooruitlopen op en de toekomst van alle tijden, in de opstanding van Christus. In de dagen ‘na die verdrukking’ staat ons de eigenlijke toekomst te wachten, het einde van alle dingen, dat tegelijk het telos, het doel van dit alles is: de tegenwoordige Mensenzoon. Terwijl de kerk waakt, en dat betekent: doordat ze weet van deze toekomst, leeft ze, en leeft in haar Israël, en leeft in haar de wereld haar eigenlijke leven. Waakt ze niet, gelooft ze niet, ziet ze niet uit naar deze toekomst, dan is ze de verborgen Christus ontrouw geworden, dan kan ze voor zichzelf, voor Israël, voor de wereld alleen nog maar dood zijn.
Tenslotte nog een paar korte voorstellen en gedachten over de vraag naar de toepassing van onze tekst. Het gaat hier over twee problemen, overeenkomstig de dubbele inhoud van dit hoofdstuk.
Deze tekst leert ons in de eerste plaats om de gebeurtenissen van ons leven, in zover ze deel uitmaken van wat wij in onze tijd meemaken, op te vatten als gebeurtenissen in een wereld die door de dood gekenmerkt is, dat wil zeggen: een wereld die door de dood van Christus bepaald is, door het lijden van God aan ons, onder ons en in ons. Doordat deze door de dood gekenmerkte wereld geconfronteerd wordt met de door de opstanding gekenmerkte wereld, in de gestalte van de Mensenzoon, in wiens vaste hand de nieuwe hemel en de nieuwe aarde liggen, komt het tot de noodzakelijke relativering van alle gebeurtenissen en verbanden, mogelijkheden, ellende, zorgen en gevaren van deze wereld. Ze is juist alleen maar de door de dood gekenmerkte wereld. Boven het kruis staat de opstanding van Jezus Christus. De dood is niet uit de weg geruimd – hij is er en hij moet ernstig worden genomen – maar hij is aan banden gelegd. En dat betekent dat wij alle gebeurtenissen in deze door de dood getekende wereld alleen ernstig nemen en belangrijk vinden – om zo te zeggen alleen in ons hart toe kunnen laten – als we ze zien in hun verband met de opstanding. Op zichzelf en in zichzelf hebben ze geen betekenis. De tekst van Marcus 13, respectievelijk de daarin beschreven tekenen, leent zich niet voor het thema van een preek. Je kunt niet over ‘de oorlog’ preken en ook niet over de Jodenvervolging. Iedere preek die de rampen van de geschiedenis van de wereld, van de kerk en van Israël als zodanig in het middelpunt zou willen stellen, zou een preek zijn die zijn doel mist, het kan niet anders of zo’n preek komt in de buurt van de valse messiassen.
Het zou in dit verband ook van belang kunnen zijn om te letten op de orde, die in de tekst is aangebracht. Het eigenlijk angstaanjagende en bedreigende teken, waaronder de wereld staat, is niet bijvoorbeeld het teken van de oorlog, dat zich vandaag aan ons op zou willen dringen. De oorlog, het daarmee komende lijden en de daarmee ontstane gevaren, is, net zo als hongersnood en aardbevingen, pas ‘het begin van de weeën’. Het pas echt verschrikkelijke is echter ‘de gruwel van de verwoesting’ die Israël overkomt. Daarom is wat ons in onze tijd het meest bezig zou moeten houden in ieder geval het lot van de Joden. Het Joodse vraagstuk is voor wie ter zake wil zijn naar verhouding veel belangrijker dan het oorlogsvraagstuk. Want dit teken is het eigenlijke, het brandende teken. Daarnaast komt ook wat de gemeente overkomt in de orde van onze tekst op de tweede plaats. In aansluiting op Israël is er sprake van de kerk. Vanuit Israël, vanuit de verwoesting van Jeruzalem, ontstaat de gemeente, wordt alles wat de gemeente betreft zinvol en kan de gemeente zelf onderwerp van de verkondiging worden. En pas op de allerlaatste plaats komt het wereldhistorisch gebeuren, en daarvoor geldt het woord: schrik niet! Joods vraagstuk, kerkelijk vraagstuk, oorlogsvraagstuk, dat zou volgens onze tekst de legitieme volgorde zijn.
Hij is nabij. Dat is het tweede en beslissende. Met het oog op zijn toekomst kun je inderdaad de gebeurtenissen in onze door de dood gekenmerkte wereld niet ernstig genoeg nemen. Maar dat Hij nabij is, dat moeten we weten en dat moeten we tegemoet gaan, dat moeten we inzien wanneer we de tekenen van deze tijd zien. Hij staat achter alles wat hier gebeurt, en omdat dat zo is, daarom worden de verschillen weer minder belangrijk. Wat er aan lijden door deze wereld gaat, is de schaduw van het kruis van Christus. Daarom is het wel de moeite waard om op deze tekenen te letten. Maar doordat Jezus boven de vraag van de leerlingen uitgaat heeft Hij die werkelijk beantwoord. Hij heeft die, en daarmee alle vragen van ons leven in de tijd met zichzelf, met zijn de dood overwinnende leven beantwoord.