Duitsland en zijn joden
Duitsland en zijn joden
Moritz Steinschneider, Duits-joods boekenverzamelaar van rond 1900, ontvingt eens een jonge wetenschapper, aan wie hij trots zijn grote bibliotheek liet zien. In zijn boekenverzameling waren talloze Hebreeuwse boeken over het chassidisme opgenomen. “Heeft u die allemaal gelezen?”, was de voordehandliggende vraag van de jonge gast. “Natuurlijk niet, jongeman”, luidde het antwoord van Steinschneider, “je verwacht toch niet dat ik al die onzin lees.”
Het is maar één van de vele paradoxen, die een al te romantisch beeld van de ashkenazische geschiedenis aan diggelen slaat. Ik ontleen het aan het prachtige boek van Amos Elon, Duitsland en zijn joden. Geschiedenis van het Duitse jodendom van 1743-1933 (vert. van The Pity of It All. A History of Jews in Germany, 1743-1933).1 Dit boek beschrijft de huiveringwekkende, adembenemende, en voor alles paradoxale geschiedenis van de joden in Duitsland gedurende de laatste tweehonderdvijftig jaar. Eigenlijk is ‘Duitsland’ geen adequate aanduiding: pas vanaf 1871, toen Bismarck voor de Pruisische koning het keizerschap over alle Duitse landen van het voormalige (‘eerste’) Duitse Rijk verwierf, was er weer zoiets als ‘Duitsland’ (het ‘tweede’ Rijk).
Waarom noem ik de Duits-joodse geschiedenis ‘paradoxaal’? Omdat ze boordevol tegenstrijdigheden zit, in een oneindige geschakeerdheid: van onschuldige tegenstrijdigheden tot intense, onverdraaglijke. Van zo’n onschuldige tegenstrijdigheid is zo-even al een voorbeeld gegeven: geassimileerde joden stellen om intellectuele, culturele of desnoods apologetische redenen belang in de joodse diaspora-geschiedenis, en bagatelliseren of loochenen hun persoonlijke geraaktheid door de religieuze hoogtepunten daarbinnen (bijv. het hoogtepunt van het chassidisme). Tot de meest ondraaglijke tegenstellingen daarentegen reken ik de betrokkenheid van joodse chemici bij de fabricage van gifgassen – om het strijdverloop van de Eerste Wereldoorlog in gunstige zin te beïnvloeden. Deze afschuwelijke ‘wapens’ voorzagen in de groeiende Duitse behoefte aan munitie. Maar in de marge van de experimenten werd ook het beruchte Zyklon-B ontwikkeld, door de joodse geleerde Fritz Haber. De industrieel Walther Rathenau, na de oorlog eerste joodse minister in de Weimar-republiek, had al bij aanvang van de strijd op de dreigende munitietekorten gewezen. Toen de strijd eenmaal ontbrand was, werden onder zijn auspiciën gifgassen aangemaakt, als strijdwapen. In 1922 werd minister Rathenau (in de volksmond ‘Rathenau – Judensau’), inmiddels als één van de weinigen pleitend voor verzoening tussen Duitsland en zijn voormalige vijanden, vermoord door een ultra-rechtse activist. Volgens Elon markeerde deze moord de eerste openlijke crisis in het vrijwel voltooide joodse assimilatieproces.
Elons boek begint in 1743, het jaar waarin de jonge Moses Mendelssohn, een joodse jongen uit het ghetto van Dessau, aanklopt aan de stadspoort van Berlijn die was gereserveerd voor vee en joden. Hij verzoekt en krijgt toelating, ondanks de strenge quoteringen die het Berlijnse stadsbestuur stelde aan joodse immigratie. In de leer bij een orthodoxe rabbijn, ontdekt hij al spoedig de ‘moderne’ wijsgerige en artistiek-literaire cultuur die onder zijn niet-joodse tijdgenoten opgeld deed. Langzaam raakt talmoedstudent Mendelssohn doordrongen van de noodzaak voor de joden om uit hun isolement te treden, en zich te verdiepen in hun intellectuele Umwelt, met behoud – dat wel – van hun religieuze erfenis. Mendelssohn ontwikkelt zich tot een alom gerespecteerd filosoof en geleerde, wiens bemoeienissen voor generaties de poort hebben ontsloten naar de Europees-christelijke wereld. Mendelssohns jood-zijn blijft echter tot aan zijn dood als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd hangen: zijn open houding en emancipatoire aanbevelingen konden aan de antisemitische insinuaties of de voor joden vernederende bepalingen geen definitief einde maken.
En in feite is het zwaard van Damocles ook boven de hoofden van zijn nazaten blijven hangen, of ze zich nu assimileerden of niet. Elon laat zien dat het enkele ‘jood-zijn’ telkens opnieuw reden kon zijn voor verwerping of uitsluiting, in het ergste geval voor vernedering of zelfs moord. Ondertussen boekte de door Mendelssohn in gang gezette assimilatiebeweging ogenschijnlijk wel ‘vooruitgang’. Geleidelijk aan gingen Duitse joden deelnemen aan de Duitse cultuur, soms onder verwaarlozing van hun religieuze achtergrond, en in veel gevallen ook door zich te laten dopen. De doop vormde voor velen het toegangsbewijs tot de Duitse samenleving. Mendelssohns kleinzoon Felix Mendelssohn-Bartholdy, de grote componist, Heinrich Heine, de vermaarde dichter, Karl Marx, de journalist-filosoof, en Edmund Husserl, grondlegger van de fenomenologie: allen hadden zij zich laten dopen, of waren zij afkomstig uit een gezin waarvan de ouders zich hadden laten dopen. Zo ver had Mendelssohn zelf nooit willen gaan: de aansporingen van zijn wijsgerige evenknie Immanuel Kant, of die van de verdwaasde theoloog en fysiognoom Lavater, hadden hem er niet toe kunnen overhalen om, in naam van de redelijke religie, gehoorzaamheid aan de joodse wet op te geven. Integendeel, Mendelsohn is hieraan zijn hele verdere leven trouw gebleven. Hij pleitte voor joodse emancipatie, niet voor het opgeven van de joodse wetsbetrachting.
Het is ongelooflijk wat Mendelssohn in gang heeft weten te zetten (vóór hem gaf de benaming ‘orthodox’-joods eigenlijk geen pas – dat deed het pas naarmate zich ook ‘liberalere’ stromingen ontwikkelden). Het is even ongelooflijk hoe gruwelijk deze assimilatiegeschiedenis is gesmoord. Elon eindigt zijn boek met een beschrijving van de vlucht van vele geassimileerden, zoals bijv. die van dichteres Else Lasker-Schüler, enkele weken na ontvangst van een poëzieprijs door nazi’s gemolesteerd, en na haar vlucht naar Zürich in een park opgepakt wegens landloperij; of van Hannah Arendt, minnares en ‘muze’ van Heidegger, na door de Gestapo te zijn opgepakt, tenauwernood uit Berlijn ontkomen – precies in de omgekeerde richting als tweehonderd jaar tevoren Mendelssohn er vanuit Dessau was aangekomen.
De verdienste van Elons boek is dat de lezer, in de marge van de geschiedenis van de Duitse joden, ook een beeld krijgt van de complexe geschiedenis van Duitsland zelf. De intocht van Napoleon – die voor vele joden tijdelijk vooruitgang, want gelijkberechtiging, bracht; de opstanden van 1848 en de volgende chaos in alle Duitse ‘landen’; de oorlog van 1870-71 tussen Pruisen en Frankrijk; Bismarck; de Eerste Wereldoorlog; de revolutie van 1918; de Beierse Raden-republiek; en de opkomst van de nazi’s. De geschiedenis van de joden in Duitsland is verre van eenduidig. Ze kent vreselijke antisemitische hetzes, zoals de Hep! Hep!-rellen2 in het ghetto van Frankfurt en elders, maar ook ‘miniatuurutopieën’, zoals de intellectuele ontmoetingsavonden bij rijke joodse jongedames. Onder meer Schleiermacher bezocht deze, en wel bij de door hem geadoreerde Henriette Herz. Ze kent de verdeeldheid en wederzijdse verachting tussen orthodoxe en geassimileerde joden, maar ook de grote joodse solidariteit met voor Russische pogroms gevluchte Ostjuden, die samen dromden aan de oostgrenzen van het keizerrijk.
Het gebrek aan eenduidigheid van de geschiedenis van de Duitse joden maakt het onmogelijk om simplistische oordelen te vellen, bijv. over de wenselijkheid of juist de onwenselijkheid van de assimilatie. Het is een onomstotelijk feit dat Duitsland uitermate veel te danken heeft aan zijn joodse volksgenoten: zodra het hun werd toegestaan, drongen joden door tot in alle uithoeken van de samenleving. Velen ontwikkelden zich tot wetenschapper, kunstenaar, dichter, schrijver, politicus, zakenman, kunstverzamelaar, journalist enz. Op rijke joodse zakenlieden werd, door Bismarck, of door de opeenvolgende keizers, meer dan eens een beroep gedaan om de verscheidene oorlogsinspanningen te financieren. Rathenau is vanwege zijn adviserende rol in de Eerste Wereldoorlog door sommigen wel eens vergeleken met Jozef in Egypte – een oordeel waarbij Elon zich aansluit. De vlucht van de joodse geleerden vanaf 1933 heeft het Duitsland belet om zijn wapenprogramma’s efficiënter te ontwikkelen (iets wat ook Hitler zelf onder ogen heeft moeten zien).
Ook voor de filosofie en de theologie heeft de Duits-joodse ‘symbiose’ veel betekend. Zonder Hermann Cohen zou Barth’s dialectische theologie ondenkbaar zijn; de fenomenologie van Husserl inspireerde vrijwel de gehele filosofie van de 20e eeuw; Salomon Maimon ontwikkelde de meest scherpzinnige kritiek op Kants Kritik der reinen Vernunft, en markeerde de overgang tussen Kant en de idealisten (Fichte, Hegel); Hugo Preuss leverde een wezenlijke bijdrage aan de grondwet van de Weimar-republiek. Kenmerkend voor een symbiotische relatie is, dat de samenstellende delen niet goed van elkaar te scheiden of te onderscheiden zijn: zo verdedigt Cohen in 1915 ‘zijn’ Duitsland als het land van ‘Kant’ en van de ‘categorische imperatief’, een land van ethiek en universaliteit, en dus ook een land waar joden zich thuis moeten kunnen voelen.
De adembenemende geschiedenis die door Elon wordt beschreven – inderdaad, inmiddels vanuit de staat Israël: Elon is een Israëlisch historicus – dwingt de lezer tot vragen waarop per se geen afdoende antwoord bestaat: vragen betreffende de betekenis van de joodse diaspora-geschiedenis, de zin van de assimilatie of de noodzakelijkheid van orthodoxe zuiverheid. De meest klemmende vraag die het boek bij mij heeft achtergelaten is die, of de assimilatieprocessen een indirecte bijdrage aan de gruwelen van na 1933 hebben geleverd. In zijn Le Juif imaginaire beweert de joods-Franse opinieleider Alain Finkielkraut, dat assimilatie van de 19e eeuw de joden onzichtbaar heeft gemaakt, en dat daardoor de antisemieten hun leugen van een ‘alom dreigend, onzichtbaar joods gevaar’ meer kracht bij konden zetten.
Elon laat zich met deze vragen niet in. Hij blijft historicus, die op onderkoelde, nooit sensationele wijze gebeurtenissen beschrijft die de lezer in de verbeelding zelf wel kan aanvullen: hoopvolle, gruwelijke, aandoenlijke, bedreigende, fascinerende, angstige, ontzaglijke. Hij eindigt in 1933, als de donkerste wolken ooit zich boven Europa samenpakken. Het effect is dat van een Matthäus-passion, die het vervolg achterwege laat.
Elons eigen auteurschap als Israëlisch publicist is het enige sprankje licht dat herinnert aan een opstanding, drie jaar na de oorlog, in 1948.
Rico Sneller
1 Amsterdam, Meulenhoff Documentair, 2002.
2 Hep: Hierosolyma est perdita. De Latijnse kruisvaardersleus geeft volgens Elon aan dat de rellen door intellectuelen waren aangesticht.