Als de ouderdom toeslaat
ALS DE OUDERDOM TOESLAAT
Wie boven de 80 is en zich bevindt in de 4e fase van het leven, maar zich nog niet bewust is of wil zijn van het feit dat hij of zij tot de categorie ouderen behoort, wordt door de media wel wakker geroepen. De generatie waartoe ik behoor (84) en wat jonger of ouder staat volop in de belangstelling van de politiek. Wij leven te lang, kosten teveel, hebben teveel zorg en aandacht nodig, en moeten helpen zoeken naar oplossingen. Sommige 50 en 60-plussers verdiepen zich reeds in die laatste levensfasen. Bij Frits de Lange kan men vele artikelen, interviews, boeken vinden die gewijd worden aan het ouderenvraagstuk. Toch lijkt mij de eigen generatie van 70, 80-plussers eigenlijk de beste bron om de bezinning enigszins te helpen sturen. Tien jaar geleden dacht ik over het ouder worden anders dan nu en waarschijnlijk over nog eens 10 jaar – als dat van mij gevraagd zou worden – nog weer anders. Want willen we eigenlijk wel zo oud worden? Lezen we ‘hoopvol’ dat men grote bedragen uitgeeft voor het onderzoek naar langer leven, desnoods een 1000-jarige van de toekomst? Is de wereld hiertoe geschapen met verstand en gevoel? Een aarde die de hoeveelheid niet zal kunnen dragen; mensen die elkaar eeuwig zullen bedreigen, ondergang verzekerd?
Wat voor mening hebben theologen? Onderschrijven ze een ideaal van zo oud mogelijk worden, op wat voor manier dan ook? Hoe denken ze over de vragen van ouderen over geloof, en bijvoorbeeld eeuwig leven en de grote veranderingen op dit terrein? Vragen over ‘de laatste dingen’ en vragen over euthanasie, niet reanimeer-penningen, orgaandonatie; verlangen naar een vrijwillige dood, liefst goed begeleid of met een ‘pil van Drion’? Hoe kunnen we ons in de kerk bezinnen op de vele vragen die met het ouder worden samenhangen en wat is voor een gelovige de betekenis van het – vaak ook te – lange leven? Zeker: ook jongeren kunnen met de dood worstelen, en als het goed is wordt daar intensief aandacht aan gegeven in het pastoraat. Maar in de ouderdom lijkt het toch een ‘natuurlijk’ gegeven van lichamelijk en vaak ook psychisch verval van krachten en energie waar de oude sterveling niet aan ontkomt. Kan de oudere mens dat aanvaarden? En kan het geloof in dat alles nog een rol spelen?
Het verval kan zich op vele wijzen manifesteren. Maar de grote stap naar buiten als men de kring van gereguleerd werk en communicatie langzaamaan moet achterlaten is voor velen waarschijnlijk de grootste opgave. Geen beroep van ‘buiten’ meer op de eigen mogelijkheden, op de specifieke kennis of creativiteit, het gaat in de loop van de pensioenleeftijd voor velen voorbij. Niet meer nodig; te oud. Het werk en de kennis die ook de nodige relaties meebracht voelt men wegvallen. Vaak is het ook niet meer bij te houden. Techniek en wetenschap razen zo snel en hoogvliegend voort dat het voor menig oudere deskundige ondoenlijk is om bij te blijven op het eigen nu achtertelaten werkterrein.
Er is geen doelstelling meer, geen ideaal dat bereikt kan worden. Als Frits de Lange dan ook zegt in Het Vermoeden (Volzin 17 aug. 2012): ‘Je kunt ouder worden ook als groei beschouwen’ moet de nadruk wel liggen op het ‘wórden’ en niet op het ‘zijn’. Als 60/70 jarige kun je het ouder worden soms nog als deel van de persoonlijke groei beschouwen, groei naar meer wijsheid, meer inzicht, meer aanvaarding, meer relativeringsvermogen en vergevingsgezindheid. Maar bij het oud-zijn of wie voor eigen gevoel voortijdig het oud-zijn moet beleven, vervallen de woordjes groei, ideaal, doel en zingeving. Het zijn de mogelijke woorden bij de invulling van de weg naar bóven., die echter stuk voor stuk vervallen bij de invulling van de weg naar benéden. Want ‘invullen’ moet wel. Ook als je het uur afwacht waarop de natuur met ‘goddelijke instemming’ de adem beëindigt. Of wanneer hij of zij, gelovig of niet, steeds meer begrip gaat voelen voor een vrijwillig levenseinde.
Helpt het je als theoloog of filosoof om een ethische analyse te maken hoe eindigheid in ons leven niet altijd meer op een door ons gewenst tijdstip vanzelfsprekend tot ons zal komen, maar zelfs dát ‘maakbaar’ is geworden? Als ook door medici het sterven eindeloos kan worden uitgesteld met het mogelijke risico van sterkere achteruitgang? Wat is de ‘invulling’ van de gelovige? Moeten we trachten de moeilijke fase van afscheid te ontlopen of zijn er grenzen? En heeft een gelovige dan andere grenzen dan een zich atheïst noemende medemens? En heeft een sociaal- of chris-tendemocraat een andere visie dan een liberaal ingestelde oudere?
Ongetwijfeld speelt onze achtergrond, onze ‘ondergrond’ – de basis van waaruit we gegroeid zijn en oud geworden, het fundament waarop we steunen – een uitgesproken rol in de vraag van en het tastend zoeken naar de zingeving van leven. Maar ook dan blijven de verschillen niet uit. In een gesprek bij Schepper & Co. over Vrijwillig Levenseinde vond Mona Keizer dat bij de overweging van een vrijwillig heengaan toch ook door de stervensbereide gedacht moest worden aan de relaties die men achter zou laten en er derhalve gezocht moest blijven worden naar ‘zingeving ‘.
Dat is mooi als christelijke politieke gedachte vanwege de C. maar ver van de werkelijkheid. Vaak ontbreekt naast een nog bereikbaar doel ook de energie voor een ideaal waarmee ‘zingeving’ nog gevoed zou kunnen worden. Geen kracht meer, geen helderheid, geen wens naar vervulling, slechts zinloosheid wordt gevoeld. En de relaties waaraan de oudere met stervenswens zou moeten denken? Dat is geweest; nu is het tijd dat de relaties de intense wens van de stervensbereide mens zien en zij er indien mogelijk in meegaan. Een offer? Nu niet meer van de heengaande mens, dat kan mede een invulling geweest zijn van het voorbije leven. Nu kan het gevraagd worden van mogelijk na-geslacht en vrienden. Aanvaardend dat ‘geslachten gaan, geslachten komen’….
Ik vraag mij af: klopt het dat ik in de predikanten/theologenwereld, ook in In de Waagschaal, aandacht voor al deze menselijke moeiten met de eindigheid mis? Juist ook voor gelovigen? Wat wel opviel was wat Coen Wessel in een paar regels beleed (In de Waagschaal 41/7, 23 juni 2012): ‘Onder andere in het christendom is er een nadruk op de ziel van de mens en is de dood niet het einde’. Het ging over een ’te grote fixatie op lichamelijkheid en lust’ dat leidt tot een ‘oude dag die alleen in het teken van lichamelijk verval en sterven staat’. Dit n.a.v. een artikel van Ciska Dresselhuys in Trouw, over de lasten van ouderdom speciaal voor vrouwen.
De betekenis van de ‘ziel’ blijft een moeilijk te omschrijven verschil met de menselijke ‘geest’. Maar als geest en li-chaam elkaar in het leven ondersteunen en beïnvloeden, mag dan het geheel de ‘ziel’ van de mens genoemd worden? Een ziel die het Eindeloos Bewustzijn (Pim van Lommel) met zich zou kunnen meedragen? Toen een paar jaar geleden Van Lommel sprak op de predikantenvergadering over zijn onderzoek, zat de zaal meer dan vol met predikanten. Daaruit spreekt ongetwijfeld interesse, maar wat komt daarna? Hoe denken theologen persoonlijk over de verwachting van een nieuw Leven? En over de verwachting van het goddelijk Koninkrijk? Blijven het ook voor hen mooie woorden in een preek of zouden we dat concreet ervaren na het heengaan als een toestand van een nieuw Zijn, onze ‘ziel’ onder de goddelijke Vrede?
De vraag is wat we elkaar kunnen geven op dit terrein. Voor mij is het de uiteindelijke samensmelting, de synthese van alle dialectiek, de voltooiing van ‘God alles in allen’. Openbaring die in het leven ervaren kan worden voor de gelovige die hoort naar de Stem. Zoals een pastor mij eens meegaf in een moeilijke fase: ‘De HERE uw God, die voor u uitgaat zal voor u strijden in overeenstemming met alles wat Hij voor uw ogen met u gedaan heeft… in de woestijn, waar gij hebt gezien, hoe de HERE uw God u droeg zoals een man zijn kind draagt op heel de weg die gij gegaan zijt, totdat gij op deze plaats gekomen zijt’ (Deut.1,31).
‘Op heel de weg’: dan wint de dankbaarheid, een gedragen leven als opgave maar ook als geschenk, waar ervaring is van het Goede én het Kwade en ook van verzoening van brokstukken. Ervaring van de ‘kromme stok’ die tot verwon-dering ‘rechte slagen’ kan creëren. Ontvankelijkheid voor dat wat vanzelf naar de mens lijkt toe te komen door groei en verval heen. Dat wat de mens nu eens niet zelf gegenereerd heeft, geen eigen ontwerp, maar dat er zomaar kan zijn, zomaar ‘pure genade’ van buitenaf van een God ‘die voor ons uitgaat’.
Christine Smalbrugge-Hack
Dr. C. Smalbrugge-Hack is theologe