Secularisatie door herbestemming
Er is weleens verwarring over het woord kerk. Hebben we het over de gemeente van Christus die in een kerkgebouw bijeenkomt of over dat specifieke gebouw, welke functie dat in de huidige tijd dan ook mag vervullen? Onlangs verscheen Kerkgebouwen (uitgeverij Blauwdruk), voortgekomen uit het Programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Doelstelling van dat programma: zoveel mogelijk kerkgebouwen behouden en herbestemmen. Het boek geeft 88 voorbeelden van zo’n herbestemming. Bij kerkgebouwen gaat het hier om die fysieke gebouwen.
Laten we de terminologie herdefiniëren. Een kerkgebouw is een gebouw dat dienst doet of deed als kerk, maar die functie dus kan hebben verloren. Een kerk is de samenkomst van de gemeente van Christus, daarbij eventueel het kerkgebouw inbegrepen, als die samenkomst in een dergelijk gebouw plaats vindt. Soms is er een gemengde functie, meervoudig gebruik. Naast de eredienst vinden er andere activiteiten in dat kerkgebouw plaats. De kerkelijke gemeente heeft haar gebouw afgestoten, maar huurt het bijvoorbeeld terug voor haar samenkomsten. Dat is een ex-kerk, zoals we ook spreken over ex-genoten: echtgenoten die zijn gescheiden, maar nog wel nauw contact of zelfs vriendschap met elkaar onderhouden. Vanwege het veranderende gebruik van kerkgebouwen spreken we tegenwoordig van theaterkerken, museumkerken, enz. Een kerkgebouw gebruikt voor de eredienst is volgens die terminologie een geloofskerk.
Directeur van de RCE, Suzanne Lammers, geeft in de inleiding van genoemd boek de betekenis van kerkgebouwen aan. Het zijn ankers, die ons in een geglobaliseerde wereld vertellen waar we vandaan komen en ons ‘optillen’. Het boek is een verdienstelijke inventarisatie, die laat zien wat er mogelijk is met kerkgebouwen als vastgoed. Maar er is ook een andere lezing mogelijk: het boek als beeld van de hedendaagse secularisatie. En dat is niet verwonderlijk, want voor de RCE is secularisatie uitgangspunt van hun project. Dan bedoelen ze natuurlijk de secularisatie van de ‘zichtbare kerk’, die in statistieken is te meten, en die leidt tot vele overtollige kerkgebouwen, die echter om historisch-architectonische redenen én om emotionele redenen moeten worden bewaard als religieus erfgoed.
Secularisatie
Die statistisch meetbare secularisatie is een feit, veronderstelt RCE, en in het verlengde daarvan zien we de interpretatie van secularisatie als de overdracht van sacrale activiteiten, én goederen, naar de profane wereld. Theoloog Paul van Buren omschreef secularisatie als overheveling van betekenissen van het sacrale naar het profane. Jacques De Visscher stelt in De zorg voor het Avondland (1991) dat secularisatie in de praktijk van het dagelijks leven uitmondt in de sacralisering van het wereldlijke. Aan profane activiteiten wordt een spirituele dimensie toegekend. Niet zelden gaat dit gepaard met de nodige spot tegen de traditionele, achterhaalde sacraliteit van het christelijk geloof, dat de geseculariseerde mens achter zich heeft gelaten, stelt hij.
Van genoemde overheveling en sacralisering staat het boek vol. De beschreven kerkgebouwen zijn geordend naar thema´s die verwijzen naar hun herbestemming, zoals appartement, bibliotheek, expositieruimte, kantoor, winkel, woonhuis. Elk thema wordt voorafgegaan door een inleiding, waar de relatie tussen de traditionele functie van de kerk en het nieuwe gebruik wordt overdacht als grondslag voor de overheveling en sacralisering van de nieuwe functie. Een van de meest voor de hand liggende thema´s is Yoga, op zoek naar spiritualiteit. We zien kerken in Akkrum en Delft waar yoga-beoefenaars oefeningen doen op hun over de kerkvloer verspreide matjes. ‘Nieuwe vormen van spiritualiteit floreren juist waar in het verleden mensen samen kwamen om in groepsverband hun geloof te belijden.’ Ook een museumkerk is prima, het blijkt ‘een keuze te zijn voor het accepteren van de spirituele erfenis’ van het kerkgebouw. Gemeenschappelijk aan kerk en museum zijn ‘de betekenisvolle verhalen, verteld door schilderingen, voorwerpen, teksten, symbolen en handelingen.’ Het optillen van de mensheid treffen we letterlijk aan bij het thema Jeugdfaciliteit, bijvoorbeeld de Clemenskerk in Hilversum als trampolinehal. Het boek ziet die jeugd in het kerkgebouw als ‘misschien een bittere nasmaak’ voor de kerk. Immers, het kerkbezoek daalt, ‘de bestaande gemeenschap vergrijst’ en er is onvoldoende ‘aanwas van jongeren die voor de kerk kiezen.’ Dus: inkomsten dalen. Maar ‘spelende kinderen in een voormalige kerk levert in ieder geval blije gezichten, goede inkomsten, en mogelijk ook een duurzame toekomst voor het gebouw’ op, zo luidt de troostrijke boodschap.
Theater en huis van God
Bij het thema theater wordt een uitspraak van Arjen Plaisier aangehaald: we komen in de kerk bijeen ‘om een drama waarin iets gebeurt. Waarin hemel en aarde worden bewogen.’ RCE interpreteert: de kerk is ‘vormgegeven als een theatrale setting waarin dit drama opgevoerd wordt met een podium en zitplaatsen voor de bezoekers’. Conceptueel liggen kerk en theater dus in elkaars verlengde.
Geijkte opvatting in het boek is ook de kerk als ‘huis van God’, en dat huis was tevens een ontmoetingsplek. Dus is een kerkgebouw prima geschikt als dorpshuis. Ook een gezondheidscentrum is een passende functie, zorg immers typeert ook de kerk. Maar een gezondheidscentrum vraagt wél een ingrijpende verbouwing, die het karakter van de kerk teniet kan doen. Bij het gebruik van een kerkgebouw voor wonen speelt hetzelfde probleem. Hoe blijft het gebouw herkenbaar als huis van God? En dan een kerkgebouw als supermarkt, met een ‘prikbord boven het wijwaterbakje en de brandslang boven het wijdingskruis’. Deze ‘combinatie van sacrale elementen met alledaagse voorwerpen wringt’, volgens het boek. Dat geldt ook voor congressen en evenementen in een kerkgebouw, vooral vanwege nachtelijk activiteiten. ‘Uitbundige party’s liggen qua betekenis verder van de religieuze functie en brengen een ander gedrag met zich mee.’ Ja, kerkgangers waren altijd brave burgers die op tijd naar bed gingen.
In het boek klinkt de zorg door of een nieuwe bestemming niet op gespannen voet staat met de traditionele functie van een kerkgebouw. Een bibliotheek of boekhandel is een mooie oplossing. Kerk en boek gaan samen. Ook doorgaand religieus gebruik als moskee of boeddhatempel lijkt logisch. Maar bijvoorbeeld het kerkgebouw als fitnessruimte? Daar ontstaat twijfel, fitness is immers een erg lichamelijke activiteit. Is het kerkgebouw er niet voor geestelijke zaken? De modernistische scheiding van lichaam en geest speelt de samenstellers van het boek parten. Toch is er een gemeenschappelijke noemer, die ligt in het werkwoord streven: de mens streeft zowel naar een gezonde geest als een gezond lichaam. Maar als het lichaam het opgeeft, is er geen probleem: het kerkgebouw is prima geschikt als uitvaartcentrum. Het kerkgebouw wordt ‘wel gezien als de geestelijke levensweg die we doorlopen’, zich uitend in doop- en begrafenisrituelen. ‘Vooral de dood is altijd al met allerlei rituelen omgeven geweest.’ En nog nooit had de globaliserende samenleving zoveel behoefte aan dat soort rituelen, wordt geconstateerd.
Het kerkgebouw is er ook voor mensen die onderweg zijn. In de kerk slapen gebeurde altijd al door gelovigen op pelgrimstocht. De hotel- of kampeerfunctie biedt daarom bijzondere perspectieven: er wordt gebruik gemaakt van het ‘oorspronkelijke doel van een kerkgebouw als verbindende plek tussen hemel en aarde’. Of is kamperen in de kerk de nieuwe interpretatie dat leden van Christus’ gemeente ‘vreemdelingen en bijwoners’ op aarde zijn? Het gaat wél over luxueus logeren en kamperen!
Religieus erfgoed
Het boek geeft een opmerkelijk beeld van secularisatie als overheveling, waarbij steeds een draadje wordt gezocht om de twee onderscheiden gebieden van het (vermeend) sacrale en profane te verbinden als rechtvaardiging voor herbestemming. Zo wordt het een document van de post-seculiere samenleving, die het profane sacraliseert. Is er ook sprake van spot, zoals De Visscher veronderstelde? Zover gaat de RCE niet. Wel wordt ervan uitgegaan, dat het proces van secularisatie, het verdwijnen van de zichtbare kerk, definitief is. Het christelijk geloof met al zijn ‘zuilen’, organisaties en gebouwen is overwonnen, is religieus erfgoed geworden, en vervangen door een of andere generieke spiritualiteit die in het alledaagse schuilt. Oude kernwaarden moeten overeind worden gehouden door ‘cultuur- en architectuurliefhebbers’. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? De zorg voor neogotische ornamentiek? Hier gaat de overheveling zeer ver!
Volgens godsdienstwetenschapper Van der Leeuw was een van de hoofdfuncties van het kerkgebouw het beschermen van de eredienst tegen weer en wind. De post-seculiere samenleving zoekt voor het huisvesten van haar zingevende activiteiten naar een traditionele vorm als het kerkgebouw, niet alleen vanwege weer en wind, maar ook om zich te koesteren in de vermeende sacraliteit die zo’n gebouw aan zou kleven. Het boek Kerkgebouwen laat dat zien. Intussen blijft de kerk zelf op zoek naar nieuwe vormen, omdat de belangrijkste uitdrukkingsvorm van de zichtbare kerk van de 20ste eeuw, namelijk de wijkkerk, zijn betekenis heeft verloren. De speurtocht van de PKN leidt ook tot seculiere vormen, aangeduid als pioniersplekken. En nu de transformerende rol van internet? De zichtbare vorm van de kerk is een blijvende vraag.
Niet kan worden ontkend, dat kerkgebouwen een symbolische functie kunnen hebben. Zijn het tekenen van (een poging tot) het kerstenen van de natie? Zijn het ankers die ons vertellen waar we vandaan komen? Een kerktoren kan weleens de functie van herkenningspunt vervullen en ons helpen de weg te vinden. Maar bieden die torens oriëntatie in een geglobaliseerde wereld? Tillen ze ons op? Misschien moeten we meer denken aan de tegengestelde beweging en de torens beschouwen als bakens, als oriëntatiepunten, zoals filosoof Michel Henaff stelt, voor de engelen die uit de hemel afdalen en hun weg zoeken om hun boodschap aan de wereld te brengen.
Kees Doevendans
Dr. C.H. Doevendans is stedenbouwkundige en deeltijd hoogleraar aan de KU Leuven
In de Waagschaal, 50e jaargang, nr. 10. 16 oktober 2021