Schrikkeltheologie

logoIdW
Naar aanleiding van Mythe, mysterie, mystiek – Dr. Hendrik Vreekamp

Het is een schrikkeljaar. Die benaming gaat terug op het Oudnederlandse ‘schrikken’ of ‘schrikkelen’: opspringen, een grote stap of sprong maken. In het Engels heet het ook ‘leap year’. Door de extra dag verspringt alles. Op die extra ‘schrikkeldag’ 29 februari was het 4 jaar geleden dat Henk Vreekamp overleed. Hij stond nog midden in het leven. Hij twitterde die dag over een nieuwe lente en had net weer een boek klaar. Een tragisch verkeersongeval werd hem noodlottig. Bij zijn begrafenis verscheen dat laatste boek, Het jaar van Vivaldi, een boek over de kalender, de seizoenen. Pas in dit schrikkeljaar dient de datum van zijn sterfdag zich voor het eerst weer aan, en het vorig jaar verschenen boekje Mythe, mysterie, mystiek van Els van Swol is een extra aanleiding om hem te gedenken. Dat boekje gaf mij te denken. Over Vreekamp uiteraard, maar ook breder over theologie. Ik probeer dat onder woorden te brengen – en begin bij dat boekje.

Impressionistisch portret
Het geeft een impressionistisch portret van Henk Vreekamp. Het is overduidelijk geschreven met een sterke betrokkenheid op en enthousiasme voor zijn persoon en werk. De schrijfstijl is levendig, beeldend en bevlogen, de opzet is creatief en associatief – alles geheel in de stijl van Vreekamp zelf. Enerzijds werkt dat, want het is zoals hij werkte, schreef, sprak en preekte – zoals hij was. Je ziet hem voor je. Het nadeel ervan is dat je hem en zijn werk eigenlijk al wel moet kennen om het goed te volgen. Nu zal het over het algemeen ook wel bij bekenden en enthousiastelingen terecht komen. Maar dat is ook jammer. Je zou wensen dat zo’n boekje ook de bredere verspreiding en doorwerking van Vreekamps gedachten zou dienen. Dat zijn erfenis wordt opgemaakt en doorgegeven. Ik betwijfel sterk of dat lukt met dit boekje. Al heeft dat zeker ook met Vreekamp te maken. Zijn werk is fascinerend en origineel, maar ook moeilijk te pakken.

Vreekamp noemde zich ‘een door Joodse vragen uitgedaagde heiden-christelijk theoloog’. Zijn theologie is sterk persoonlijk. Theologie als neerslag van een diepgaande existentiële worsteling, in het bijzonder zijn ‘Veluwe-trilogie’. Het begon met wandelen over de Veluwe in Zwijgen bij volle maan, een mengsel van historische en geografische gegevens met theologische bespiegelingen. In De tovenaar en de dominee en Als Freija zich laat zien werd het nog persoonlijker en autobiografischer. Het is theologie van een heel eigen soort. Prachtig en groots. En: experimenteel en essayistisch. Het is – met Barths onderscheiding – ‘irreguliere theologie’ te noemen (naast de ‘reguliere’ met de traditionele, gebruikelijke academische denkvormen). Maar het is misschien aardiger – en net niet te gezocht – om het ‘schrikkeltheologie’ te noemen. Verspringende theologie, een theologie-in-beweging, altijd onderweg, met grote stappen, stilstaan, stilgezet worden. Dan verder gaan, verder ook dan gebruikelijk.

Erfenis
Maar wat nu ‘de theologie van Vreekamp’ is, of zijn theologische bijdrage, dat wordt daardoor moeilijk precies onder woorden te brengen. Daar helpt Van Swol je ook niet verder. Ze geeft allerlei aspecten van Vreekamps werk door, maar zonder duidelijk te ordenen of te analyseren, laat staan door te vragen. Zo wijst ze erop dat Vreekamp vaak in drieslagen dacht (en ze doet dat zelf ook in de boektitel), maar niet waarom of waartoe. Ook beschrijft ze niet hoe Vreekamp tot die Veluwse verkenningen en wandelingen kwam, wat de aanleiding was. Misschien is dat teveel gevraagd voor een klein boekje, maar nu raakte ik het spoor toch bijster.

Zoals gezegd: dat heeft ook met Vreekamp te maken. Want hij nam je mee, je ging mee (als je hem kon volgen). Het was iets persoonlijks, iets relationeels, een soort betovering. Vreekamp was uiteindelijk, en zeker in zijn laatste boeken meer verteller en schrijver en prediker dan wetenschappelijk theoloog. Het was een man van bevlogenheid en charisma, en veel minder van analyse en verheldering.

Ik weet ook wel wat ik liever heb! En ik had dat persoonlijke niet willen missen; de betovering, het geniale of visionaire van Vreekamp. Het kwetsbare punt is dan wel: wat blijft er over, als de persoon en de viva vox er niet meer zijn? Hou je – naast de persoonlijke indrukken, de inspiratie van de herinneringen (wat, begrijp me goed, niets te weinig is!) – nog iets over waarmee je theologisch verder kan, iets wat door kan werken? Een erfenis, opgetekend door een nuchtere, zakelijke executeur-testamentair. Zo had ik dat boekje liever gezien. In het geval van Vreekamp denk ik dan in het bijzonder aan zijn geheel eigen bijdrage aan de Israëltheologie, gemengd met erkenning en (her)waardering van het eigen heidendom.

Charisma, betovering en genialiteit
Misschien speelt bij meer Nederlandse theologen iets vergelijkbaars. Dat er een soort betovering is, door charisma, genialiteit, visionair gehalte. Door de eigen stijl van denken en schrijven. Door het persoonlijke, existentiële, doorleefde. Kortom: veel denkkracht en inspiratie. En preekkracht. Maar dat het moeilijk is de theologische erfenis precies te vatten en die te gelde te maken of te investeren. Ik denk vooral aan de grote Nederlandse theologen van de 20ste eeuw: Noordmans, Miskotte en Van Ruler. Dus, eerlijk gezegd, van een andere orde dan Vreekamp. Bij hen is er zonder twijfel ook meer doorwerking geweest, los van het persoonlijke. Zij hebben een theologische erfenis nagelaten. Maar toch: zit de werkelijke kracht ervan niet het meest in die betovering, in charisma en visie? Hun ‘theologie’ moest toch vaak gereconstrueerd worden. (Je kunt ook aan Breukelman denken, weer op andere manier: ook een duidelijke erfenis, een methode, een school zelfs, de Amsterdamse. Maar charisma en betovering spelen daar doorheen. En bij Breukelman was reconstructie zelfs nodig om zijn werk te publiceren en zo buiten de eigen kring te kunnen laten werken. Een werking die hoe dan ook beperkt bleef. Ook bij de weer heel andere Utrechtse School van Anton Vos zie ik iets vergelijkbaars. Een visionaire aanvoerder, een enthousiaste kring om hem heen met ook wel een duidelijke theologische visie en missie, maar ook hier slechts beperkte doorwerking of zelfs maar begrip daarbuiten.)

Verbrokkeling
Natuurlijk, ik gooi hiermee te veel op één hoop. En ik wil deze reuzen niet tekort doen. Stuk voor stuk hebben zij me geïnspireerd. En van allemaal heb ik het nodige meegenomen, en ik blijf naar hun werk grijpen. Maar wat mis ik dan? Wat ik lastig vind is te zeggen wat nu hun bijdrage is aan de kerkelijke leer zogezegd, aan het doorgaande leergesprek. Ik heb het idee dat zij ieder voor zich met wezenlijke, soms geniale inzichten en accenten zijn gekomen. Dat ze hun eigen benadering hadden. Maar dat het ook werelden op zich blijven. Hoe kun je er verder mee, hoe kun je het combineren? Van Noordmans is het prachtige woord dat men in de preek de dogmatiek mag scheeftrekken. Vergis ik mij als dat waar is voor vrijwel heel hun werk? Dat het meer predikers geweest zijn dan theologen (in engere zin). Want waar vind je dan die dogmatiek rechtgezet? Geen van hen schreef een hun denken samenvattend systematisch-theologisch werk. Heeft hun werk ondanks de vele banden – en de rijkdom daarin! – niet ook iets onafs? (En ik dacht: misschien is Berkhof de belangrijkste uitzondering. Naast de mij veel minder bekende Gereformeerde wereld, waar het ook eerder andersom ligt.)

Dat staat er kritischer dan dat ik het bedoel. Want zo ben ik zelf ook theoloog. Met in mijn preken de invallen en associaties op mijn niveau. De preek staat voor mij ook hoger dan artikel of dogmatiek. Maar is het dan allemaal particulier en irregulier, allemaal schrikkeltheologie? Het gevaar dreigt dan toch van verbrokkeling, ieder in de eigen hoek of nis, met de eigen groep. Ik ken dat zelf het sterkst van het Kerk-en-Israël-werk, (waarin ik Vreekamp ook tegenkwam): dat is een typische theologische niche-markt geworden. Hoe dieper je de nis inloopt, hoe fundamenteler de inzichten en hoe sterker de overtuiging van het eigen gelijk. Maar is er een weg terug, uit die nis? Kun je iets met de inzichten vanuit de ene nis in het hele gebouw? En: zijn er ook nog mensen die de nissen in en uit lopen, en in andere delen van het gebouw inzichten komen halen en brengen? Vreekamp deed dat zeker, maar bij de wegen die hij ging, rees hetzelfde probleem: wat kun je ervan meenemen? Is er – bij alle preken en invallen, bij alle specialisatie en eigen inzichten – ook nog een bijdrage aan de voortgang van de leer, het kerkbrede leergesprek? Dat we over en weer opgedane kennis en inzichten delen. Dat wordt in een krimpende kerkelijke en theologische wereld niet gemakkelijker. En het zit misschien dus ook niet zo in onze kerkelijk-theologische genen. Maar er kan dan ook veel verloren gaan.

Tot slot
In dit verband zijn drie boeken die Bart Gijsbertsen, een goede vriend van Vreekamp, heeft gepubliceerd wel interessant. Het zijn bijbels-theologische meditaties vanuit de Joods-christelijke ontmoeting, die echter in zijn laatste twee boeken nadrukkelijk in dienst staan van de verkondiging. Volgens een leesrooster, het jaar door, kerkelijk – en synagogaal, in onderlinge betrekking. Zo bewaart Gijsbertsen allerlei theologische inzichten en maakt ze in een duidelijke ordening beschikbaar voor het kerkelijke handwerk.

Coen Constandse

Els van Swol, Mythe, mysterie, mystiek – Dr. Hendrik Vreekamp, Kok Boekencentrum, Utrecht 2019
Bart Gijsbertsen:
Een heidense uitdaging. Leven met de God van Israël (2016)
Luisteren bij maanlicht. Een gang door het kerkelijk jaar met een oor naar de synagoge (2019)
Van zilveren sporen. Een gang door het synagogale jaar met een oor naar de kerk (2020)

In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 4. 4 april 2020