Schoonheid, geloof en alledaags leven in het ‘derde Rome’
Rusland en de Orthodoxe kerk
De ‘Russische ziel’ en de Orthodoxe kerk? Als er überhaupt zoiets bestaat als ‘de Russische ziel’, vindt deze waarschijnlijk de beste uitdrukking in het veel geciteerde aforisme van de dichter Feodor Tjoettsjev: Op Rusland krijgt het brein geen vat, zij gaat gewone norm te boven: zij meet zich met een eigen lat. In Rusland kan men slechts geloven. Deze dichter heeft nog veel andere verzen geschreven over de vroomheid van de gewone Russen in de karige en wijde Russische natuur. Niet denken, maar gewoon geloven – voor velen, inklusief Tjoettsjev zelf, is dat een verwijzing naar het Orthodoxe geloof, waarin hij het typisch en onderscheidend kenmerk zag van Rusland in vergelijking vooral met het Westen van Europa.
Dat hebben ook veel toeschouwers van buiten zo gezien. Voor een rij van Poolse schrijvers, die begint met Adam Mickiewicz (die in het huidige Litouwen leefde), en leid via Czeslaw Milosz tot de bekende journaliste Ryszard Kapuscinski was Rusland een aparte beschaving – een donker en machtig imperium, waar de enkele, individuele mens een mindere rol speelde, maar waar de mensen tevens altijd in staat waren voor extreme devotie aan een taak, aan een ideologie, maar ook aan geloof en naastenliefde. Ook hiervan heeft men de wortels in het Orthodoxe geloof gezien. “Er is iets strengs en onverbiddelijks aan deze religie, dat voor ons moeilijk te begrijpen valt” spreekt een Westerse getuige in de roman De stervende kerk van de Duitse schrijver Edzard Schaper over de vervolging van de Orthodoxe kerk in de tijd van Stalin.
Dat de Orthodoxe kerk een zeer belangrijke rol speelt in de Russische geschiedenis, is een objectief feit, natuurlijk. Maar dat de Russen zelf in de Orthodoxie een onderscheidend element zien, dat het verschil tussen hun eigen cultuur ofwel ‘civilisatie’ uitmaakt, is pas sinds het einde van het 18e eeuw het geval – Tjoetsjev, net zoals de beroemde Aleksandr Poesjkin en andere schrijvers uit de Russische romantiek hebben tot deze visie veel bijgedragen. In de eeuwen daarvoor was er wel sprake van een verschil tussen geloofsbelijdenissen, liturgische tradities en jurisdicties, maar dit was niet noodzakelijk een cultureel verschil. In de 17e eeuw werd het ‘Russisch’ of ‘Grieks geloof’ (vera rus´ka) onderscheiden van het ‘Poolse’ of ‘Latijnse’ geloof (wiara ljacka), maar tot het eerste behoorden ook de Oekraïense en Wit-Russische inwoners van het Pools-Litouwse Gemenebest, terwijl ‘Rusland’ gewoon nog niet bestond. Men sprak alleen van het Grootvorstendom Moskou.
De bakermat van het Russische Christendom stond echter niet in Moskou, maar in Kiev. In 988 liet Grootvorst Vladimir zijn bojaren en zijn volk in de Dnjepr dopen, en werd hij door het aannemen van het Christendom tegelijk een bondgenoot en vazal van de Byzantijnse keizer. Volgens de oud-Russische Nestor-kroniek was het een procedure van zorgvuldige keuze, die voorafging aan de gebeurtenis van de doop van het Kievse rijk: Vladimir heeft zijn gezantschappen in alle richtingen gestuurd: naar de Latijners, naar de Bulgaren (die in die tijd Moslims waren), de Grieken in Byzantium en de joodse Chasaren. Het verslag van diegenen die terugkwamen van de Grieken, uit de oude keizerstad Konstantinopel, beviel hem uiteindelijk het meest: “Wij gingen naar hun Liturgie, en wij wisten niet of wij in de hemel waren of op aarde.” De gezanten prezen in bloemige woorden de schoonheid van de ‘Griekse’ godsdienst. Men mag met goede redenen aannemen, dat de kroniek geen feitelijke weergave van de ontwikkelingen is. Het belangrijk punt is echter, dat de schoonheid van nu af vaak gezien wordt als een kenmerk van Gods aanwezigheid – tevens geen aardse en dus oppervlakkige schoonheid, maar een inwendige schoonheid, het stralen van het zuivere en heilige.
Het uitbreiden van het Christendom van Kiev naar het Noorden was vooral een koloniseringsproces. The icon and the axe heeft enige jaren geleden de Amerikaanse cultuurwetenschapper James H. Billington zijn boek over de rol van de Orthodoxe kerk in Rusland betiteld. De icoon staat hier voor de hemelse schoonheid en een onderwerp van devotie, terwijl de bijl gebruikt moest worden om in het dun bevolkte land bossen te kappen en nederzettingen te stichten. Vaak is dit werk als eerste door monniken gedaan. Naar het voorbeeld van de oude woestijnvaders, die op zoek naar eenzamheid de beschaving achter zich lieten, weet het Russisch christendom de verhalen van de ‘ouderen’ (starcy) te vertellen, die naar de afgelegene wildernis vertrokken. Maar er waren altijd velen die hun sporen en hun voorbeeld volgden. Zonder dat altijd te willen, trokken de starcy snel een groeiend aantal volgelingen aan, naast een nog grotere schare van mensen op bedevaart en op zoek naar geestelijk advies. De literatuur over de starcy, zoals over de beroemde Sergij van Radonezj, bevat een grote en veelkleurige verzameling van soms raadselachtige, soms wijze, soms grappige verhalen over deze ouderen en hun relatie met andere monniken en de gewone gelovige. Nog in de moderne tijd ontvingen de geestelijke vaders grote verering. Een van hen was de heilige Tichon van Zadonsk (1724-1783), die waarschijnlijk een voorbeeld was voor de figuur van vader Zosima in de Roman De broers Karamazov van Dostojevski.
Russisch Christendom heeft dus veel van zijn wortels in het monnikendom. Beroemde kloosters van de Russische Orthodoxe kerk, zoals het holenklooster in Kiev, de Troitse-Sergieva Lavra naast Moskou (opgericht door Sergij van Radonezj, en zomerresidentie van de patriarch) of het Solowietskij-klooster aan de Witte Zee in het Noorden zijn op de hierboven omschreven manier ontstaan. Men heeft gezegd dat de orthodoxe, met name de Russische vroomheid en devotie ook bij de gewone gelovigen iets van de monniken heeft, een duidelijk spoor van ascese en strengheid. De lange liturgie (op gewone zondagen rond 2,5 uur, op Pasen tot 7 uur), de strikte en regelmatige vastentijden, en soms een zekere rigide moraliteit lijken deze indruk te bevestigen. God lijkt belangrijker dan de mens, en bezigheden die met deze, in plaats van de komende wereld te maken hebben, zoals naastenliefde en sociale verantwoordelijkheid of theologische reflectie en wetenschap komen tekort. En er lijkt, in theorie noch praktijk, ruimte te zijn voor menselijke vrijheid. Dat is echter een eenzijdige waarneming. Het mensenbeeld van Russische theologen uit de vroege moderne tijd was bijvoorbeeld duidelijk optimistischer dan in het Westen. Het alledaagse leven in een parochie in stad en land, met doopfeesten, huwelijken en uitvaarten, met strijd en verzoening, solidariteit en alcoholisme was in veel opzichten minstens tot het einde van het 18e eeuw vergelijkbaar met het Westen. Russisch christendom kan heel pragmatisch zijn, waarvan bijvoorbeeld talrijke boerenspreekwoorden kunnen getuigen. Anderzijds staat naast de geestelijke literatuur ook een lange traditie van eruditie en theologische speculatie, in de kloosters in de geestelijke academies, ook al op een andere, meer Byzantijnse en tegelijk een beetje paradoxale grond: Het Russisch woord voor sacrament is tajna, het best te vertalen als ‘geheim’. Tevens is catechese, dus onderwijs voor de onwetenden, een plicht van naastenliefde. Het geheim van het geloof is daarom niet te begrijpen, maar het moet toch worden uitgelegd.
Uitleggen dus, niet ‘gewoon geloven’ – niet alles oplossen in theorie, maar toch kritisch blijven. Deze combinatie van devotie en kritische rede heeft wel degelijk ook in Rusland een traditie met betrekking tot de staat. De tsaar was wel opvolger van de Byzantijnse keizer, en daarom een autoriteit ook in vragen van geloof, maar de laatste autoriteit claimden kerk en patriarch lang voor zichzelf. De idee van een ‘heilig Rusland’ heeft een kerkelijke oorsprong, en is in beginsel meer een aanspraak dan een omschrijving van de realiteit. Het oude Moskouse rijk had inderdaad uiteindelijk tekenen van een theocratie, met samenwerking van tsaar en patriarch (in Byzantium heet dat symphonia). Maar toen in de jaren twintig van de 16e eeuw de monnik Filofej van Pskov zijn idee van het ‘derde Rome’ voorstelde, was dat eschatologisch, niet direct politiek bedoeld, en meer een vermaning aan de tsaar om zijn ambt in christelijke zin uit te oefenen. Pas Peter de Grote heeft met de positie van de patriarch tweehonderd jaar geleden ook veel van dit tegenwicht afgeschaft. Toen na de Krimoorlog, die 1856 met een pijnlijke Russische nederlaag eindigde, de idee van het ‘derde Rome’ opnieuw werd beleefd en verspreid, had deze een geheel andere, civilisatoire en geopolitieke betekenis gekregen. Dat was de tijd waarin Tjoettsjev zijn aforisme schreef, en een claim verwoordde: Rusland was anders, en was beter, of zou het minstens zijn, in de toekomst. In de verhouding tot het Westen heeft de Russische 19e eeuw vaak kunstmatige grenzen opgericht, die daadwerkelijk niet altijd zo scherp zijn. Dit soort ideologisering is dan wel door politieke kringen te gebruiken, en wordt ook vaak door geestelijken ondersteund. De momenteel populaire idee van de ‘Russische wereld’, kort gezegd een vermenging van het ‘derde Rome’ en sovjetisch erfgoed, loopt hetzelfde gevaar. Als men ‘gewoon in Rusland gelooft’, is dat politiek makkelijk te instrumentaliseren. Als men ‘gewoon in God gelooft’, is dat ook naar de Russisch-orthodoxe traditie minder makkelijk. Tegenwoordig moet men hier soms aan herinneren.
Alfons Brüning
Prof dr A. Brüning is hoogleraar Orthodoxy and Peace Studies in Europe aan de VU/PThU en lector voor Eastern Christianity (Eastern Europe) aan het Institute for Eastern Christian Studies aan de Radboud Universiteit Nijmegen