Romeinen 7
- Pagina's:
- Romeinen 7
- Ik spreek tot mensen die de wet kennen (vers 1)
- de gehuwde vrouw is aan haar man (vers 2)
- zo bent u ook door de dood (vers 4)
- om zo een andere toe te behoren
- want toen wij in het vlees waren (vers 5)
- thans zijn wij buiten bereik van de wet (vers 6)
- afgestorven aan wat ons gevangen hield (vers 6)
- zodat wij nu knechten zijn (vers 6)
- Inhoudsopgave
Om zo een andere toe te behoren: de van de doden opgewekte, opdat wij een oogst worden voor God.
Tegenover het ‘levende’ lichaam van Christus, het hoogtepunt van de menselijke mogelijkheden, is dit de andere: de opgestane van de doden. En dat is het andere waarvoor wij ontgrensd, bevrijd en ontsloten zijn, voorbij het in Christus vervulde, immers afgedane religieuze mensenwerk: de kracht van zijn gehoorzaamheid, die de kracht van zijn opstanding is. Aan deze grenscorrectie moet ons vooreerst de vrijheid Gods (217) zichtbaar worden, waarin onze begenadiging zijn houvast vindt: aan het feit dat religie en genade tegenover elkaar staan als dood en leven. Niet als religieuze mensen worden wij aan die ongehoorde imperatief gehoorzaam, ‘vrij van zonde’ en ‘knechten Gods’, hebben wij in ons denken, willen en doen ‘onze vrucht ter heiliging’ (6, 22), de vruchten die God in zijn schuren verzamelt, maar als de begenadigden, als zij die een vrede kennen die hoger is dan alle verstand, als mensen die uit de dood tot leven gekomen zijn. En nu durft Paulus hen, die met hem ‘de wet kennen’ (7, 1), maar al te goed kennen, als ‘mijn broeders’ aan te spreken, als mensen aan wie – voorbij de grens van de bekende religieuze mogelijkheid – ook die onzienlijke fundering in God in de ommekeer van de gekruisigde naar de opgestane Christus niet onbekend is!