Romeinen 7
- Pagina's:
- Romeinen 7
- Ik spreek tot mensen die de wet kennen (vers 1)
- de gehuwde vrouw is aan haar man (vers 2)
- zo bent u ook door de dood (vers 4)
- om zo een andere toe te behoren
- want toen wij in het vlees waren (vers 5)
- thans zijn wij buiten bereik van de wet (vers 6)
- afgestorven aan wat ons gevangen hield (vers 6)
- zodat wij nu knechten zijn (vers 6)
- Inhoudsopgave
Nu de uitleg: Zo bent u ook door de dood aan de wet ontrukt met het lichaam van Christus. U bent het, u begenadigden, die door het begrip dood gevangen genomen en bevrijd bent! U bent de mens, die ‘zolang hij leeft’, maar dan ook slechts zolang hij leeft door de wet bepaald wordt. U bent begrensd, gebonden, ingesloten door de problematiek der religie, u zit er geheel aan vast het daar te zoeken (zoals de vrouw vastzit aan de man als hij niet is gestorven!), voorzover u binnen de noodzakelijke ordening van de relatie God en mens bent wie u bent en de mogelijkheid hebt, die u als mensen kunt hebben (waaronder als laatste de religieuze mogelijkheid), voorzover u als mensen onder de zonde, ook onder de wet moet staan. U bent echter (zoals de vrouw haar verplichting jegens de man kwijt raakt door zijn dood!) ontgrensd, bevrijd, ontsloten voor de eeuwige, werkelijke eenheid, waarheid, duidelijkheid en volheid van de mogelijkheid Gods, de religieuze problematiek voorbij, voorzover u binnen dezelfde noodzakelijke ordening van de relatie van God en mens niet bent, wie u bent, voorzover u, onder de genade staand, ook niet onder de wet hoeft te staan. Bent u beide, begrensd en ontgrensd, gebonden en bevrijd, ingesloten en ontsloten? Hebt u een verandering, wending en omkering ondergaan met het begrip dood? Begenadigd in Christus is dat zo. Want Christus begrijpend bent u in zijn dood begrepen, door de dood weggerukt in zijn menselijk lichaam. Op Golgotha wordt, samen met alle menselijke mogelijkheden, ook de religieuze mogelijkheid aan God geofferd en prijsgegeven. De ‘onder de wet gestelde’ (Gal. 4, 4), de met alle ernstigen en vromen van Israël de doop der bekering van Johannes op zich nemende Christus, dat is de profeet, de wijze, de mensenvriend, de messiaanse koning, hij sterft, opdat de Zoon Gods leve. Golgotha is het einde van de wet, de grens van de religie. In de gedode Christus der wet heeft de (216) laatste, hoogste mogelijkheid der mensen, nl. de mogelijkheid een gelovig, vroom, vervuld, biddend mens te zijn haar vervulling gevonden doordat ze compleet afgedaan heeft, doordat ook deze mens, afgezien van alles wat hij is en wat hij heeft en doet, God zelf, God alleen de eer geeft. In dit menselijk lichaam van Christus zijn ook wij voor de wet gedood, door de dood uit het leven weggerukt, dat door de wet beheerst wordt. Van het kruis uit gezien is de religie als psychisch-historisch gegeven, als zus of zo bepaalde zichtbare gedraging ‘weggedaan’ (Col. 2, 14). Niet als ‘religieus’ mens staat de mens voor God en net zo min op grond van een andere menselijke eigenschap, maar op grond van de goddelijke eigenschap, waarmee Christus voor God stond in het uur waarop zijn ‘religieus bewustzijn’ het bewustzijn van zijn godverlatenheid was. Vanuit dat punt, vanuit het aan het gedode lichaam van Christus zichtbaar wordende niet-zijn van de mensen (juist van de religieuzemens!) is de verzoening, de vergeving, de rechtvaardiging, de verlossing. U it de doodhet leven. En wat dood is, dat zegt deze dood. Dus, met het menselijk ‘levende’ lichaam van Christus, met de ‘Christus naar het vlees’ zijn wij, zolang wij leven (7, 1), voorzover wij zijn wat wij zijn, onder de wet gesteld, zitten wij in de problematiek van de religie, in het veelbelovende gevaarlijke spel van haar ja en neen geheel verwikkeld in de ambivalentie van de vrome ervaring en de vrome geschiedenis en kunnen we net zo min verwachten iets anders te vinden dan dat de echtgenote gedurende het leven van haar man een andere man toebehoren kan. Maar, met het gedode lichaam van Christus zijn wij, voorzover ‘wij’, van dit sterven uit gezien, niet meer leven, maar zijn, wat wij niet zijn, aan de wet, aan de mogelijkheid en noodzakelijkheid van de religie, samen met alle andere menselijke mogelijkheden en noodzakelijkheden onttrokken en weggerukt. En wij zijn inzoverre van onze beperking ontheven, bevrijd en ontsloten voor dat andere, dat niet ambivalent is, zo zeker zij die weduwe is geworden, van rechtswege een andere man toebehoren mag.