Romeinen 12
- Pagina's:
- Romeinen 12
- uw lichamen ter beschikking stellen
- als levend, heilig, Gode welgevallig offer
- niet in de vorm van deze wereld te voegen
- de vernieuwing van uw denken
- Inhoudsopgave
Het probleem van de ethiek (12, 1-3)
Met de ethiek bevindt men zich niet plotseling op een heel ander terrein. Juist de openbaring van het licht der genade zorgt ervoor dat het gewone leven onder de geweldige hoogspanning komt te staan van het oordeel Gods. Het eerlijke denken over het gewone leven getuigt al van de crisis, waarin al het doen en laten zich bevindt. De mens wordt vermaand zichzelf aan het oordeel van God over te geven, zich zijn veroordeling te laten welgevallen. Deze levensovergave is de primaire ethische handeling, die voorondersteld is bij alle andere, secundaire ethische handelingen.
(410) Vs 1-2. Ik vermaan u nu broeders, en dat op grond van de erbarmingen Gods, u w lichamen als levend, heilig, Gode welgevallig offer ter beschikking te stellen: de u passende verering van God! en u niet te voegen in debestaande vorm van deze wereld, maar wel in haarkomende verandering door vernieuwing van uw denken, om zo inzicht te krijgen in wat de wil van God is, het goede en welgevallige en volkomene.
Ik vermaan u nu broeders. Wat kan het probleem van de ethiek, dat hier nogmaals (6, 12-23; 8, 12-13) en met klem naar voren komt, anders zijn dan de grote stoornis, die het denken aan God zelf voor al het menselijk handelen betekent, waarmee ook elk gesprek over God onharmonieus moet eindigen wanneer het gesprek gevoerd moet worden door mensen zonder inzicht, mensen die uit het oog verliezen waar het om gaat (en wie doet dat niet?). Het probleem van de ethiek is de uitdrukkelijke herinnering daaraan en inscherping ervan, dat het onderwerp van een dergelijk gesprek geen object is, geen boven- of achterwereld, geen metafysica, geen schat van zieleroerselen, geen transcedente diepte, maar het welbekende leven van de mens in natuur en cultuur en datzelfde leven dat degene, die zulk een gesprek voert, zelf van minuut tot minuut hoogst noodzakelijk en hoogst grijpbaar te leven heeft en inderdaad ook op een bepaalde manier leeft. Het (411) opduiken van het ethisch probleem is de garantie van de vaak beklemtoonde echtheid van de in de loop van dit gesprek gebruikte begrippen, de waarborg dat onze tot vermoeienis toe herhaalde formule ‘God zelf, God alleen!’ niet een goddelijk ding’, niet een tegenoverstaand idee aanduidt, maar de onnaspeurlijke goddelijke relatie, waarin wij ons als mensen bevinden. Aan het zijn, hebben en doen van de mens in al zijn dynamiek en spanning ontstaan deze begrippen en formules juist in hun abstracte onmenselijkheid en wereldvreemdheid. En hun abstractie kan niet erger misverstaan worden dan wanneer ze om zo te zeggen los van hun object opgevat worden en niet als steeds betrokken op de concrete dingen van alledag. Het is voor een goed verstaan van de Romeinenbrief dringend aan te bevelen allerlei uitgesproken wereldlijke lectuur te lezen, de krant in het bijzonder. Want denken is als het echt is, het leven denken en daarom en daarin: God denken. Juist met het oog op het leven moet het zulke kronkelwegen gaan, in zo ongehoorde verten ronddwalen. Juist in de verwarrende kaleidoscoopachtige dynamiek en spanning van zijn lijnen doet het aan het leven recht en niet anders. Eenvoudig, direct en eenduidig is altijd alleen maar de oppervlakte der afzonderlijke verschijnselen, nooit en nergens echter geldt dat voor hun diepte, hun samenhang, de crisis, waarin alles wat verschijnt, zich bevindt, de realiteit, waar het getuigenis van aflegt. Juist als dialectisch denken vervult het denken dus zijn doel als vraag naar de diepte, de samenhang en de realiteit van het leven, zijn doel bezinning op de zin van het leven te bewerkstelligen, het mogelijk te maken het leven zin te geven. Waren de wegen van het denken directer, minder gebroken, gemakkelijker te overzien, dan was dat het grootste teken voor het feit, dat die wegen aan het leven, d.w.z. aan de crisis, waarin dit leven zich bevindt, voorbijgaan. Niet het zogenaamde ‘gecompliceerde’, maar het veelgeroemde ‘eenvoudige’ denken, dat altijd meent te weten, wat het toch niet weet, is star vasthoudend. Echt denken kan daarom de vaak gewenste rechtlijnigheid niet hebben, moet daarom zo onmenselijk en wereldvreemd zijn, omdat het zelf geen biologische functie is, maar de vraag; waarvan de beantwoording de mogelijkheid van alle biologische functies is. Want als vraag naar dit antwoord is het zelf niet handeling, maar vooronderstelling. Maar uit het feit dat er geen vooronderstelling op zich bestaat, maar alleen de vooronderstelling van de handeling, blijkt die gebroken lijn van het echte denken, die altijd weer het verwijt van intellectualisme naar zich toetrekt. Met dit verwijt moet hier echter (412) rekening worden gehouden. Om precies te zijn beschermt deze apologie van het denken namelijk alleen het zuivere denken, het denken van God zelf. Wij echter kennen alleen denk akten, die als zodanig vanzelfsprekend ook biologische functies zijn en alleen voorzover zij onzienlijk aan de zuiverheid van de vooronderstelling deelnemen, zijn zij gevrijwaard tegen de verdenking dat hun gecompliceerdheid niet meer dan grillig toeval is, gevrijwaard ook voor het geven van voorkeur aan andere, ‘eenvoudiger’ denkakten. Wanneer nu ook Paulus in de Romeinenbrief in de eerste plaats een denk handeling voltrekt, en wij met hem, dan is het niet in zichzelf zeker, dat zijn dialectiek als een weerkaatsing van goddelijk denken gerechtvaardigd is, dan zijn wij er in ons geweten niet zonder meer van overtuigd, dat ons denken een denken van het leven is, dan kunnen wij de behoefte aan een ethiek die de paulinische dogmatiek napraat niet als totaal overbodig en zinloos afweren, zoals eigenlijk onze mening is, en moeten we ons zoals duidelijk de grote verstoring door het probleem van de ethiek laten welgevallen. Het probleem van de ethiek herinnert ons er nu eenmaal aan, dat het niet de denkakte als zodanig is, die in haar wereldvreemdheid gerechtvaardigd is doordat juist zij aan de volheid van het concrete leven recht doet, maar zijn onzienlijke oorsprong, zijn zuivere vooronderstelling. Het herinnert ons aan de waarheid Gods, die ook in de hoogste denkakt geen moment gegeven en vanzelfsprekend is. Paradoxaal genoeg is het juist het appèl van het rondom en naast de denkakte uitwaaierende alledaags gebeuren, dat ons zegt dat het gesprek over God niet om het gesprek, maar om Godswil plaatsvindt. In dezelfde zin als de gedachte aan God al het menselijk zijn, bezitten en doen verstoort, moet het probleem van de ethiek dit gesprek verstoren, om het aan zijn voorwerp te herinneren, moet het dit gesprek opheffen om het zijn rechtmatige relatie te geven, moet het dit doden om het levend te maken. In deze zin dus: ‘Ik vermaan u, broeders!’ Laat u onderbreken, u die meedenkt, mee op pelgrimstocht bent, mee aanbidt, laat u onderbreken in uw denken, opdat het een denken van God is, onderbreken in uw dialectiek, opdat zij dialectisch blijve, onderbreken in uw kennis van God, opdat ze is wat ze aangeeft: zelf de grote, heilzame verstoring en onderbreking, die God de mens in Christus bereidt om hem thuis te roepen in de vrede van zijn Rijk!