Regulier, fragmentarisch, missionair
PIONIEREN
Op tal van plaatsen in de Protestantse Kerk wordt geëxperimenteerd met nieuwe vormen van gemeente-zijn, soms in een gewone gemeente, soms ook op een speciale ‘pioniersplek’. In dit nummer vertellen Coen Constandse (predikant in Bunnik) en Trijnie Bouw (predikant en pionier in Gouda) over hun ervaringen. Al eerder verschenen in ‘In de Waagschaal’ impressies uit vier andere plekken. CW/MdM
Wat doe je?
Als dorpsdominee in Bunnik doe ik hoofdzakelijk regulier kerkenwerk. Mijn werktijd (80%) gaat ‘gewoon’ op aan diensten voorbereiden, pastoraat, leren, en besturen. Je zou zeggen: een totaal andere wereld dan die van het pionieren. Want: regulier, traditioneel en hoofdzakelijk ‘binnen-kerkelijk’. Toch ervaar ik dat anders (zonder mijn werk pionieren te willen noemen). Bijna al het werk vindt plaats ergens in het brede grensgebied met de wereld of het ‘buiten de kerk’. En de woorden ‘regulier’ en ‘traditioneel’ suggereren een continuïteit die er soms op korte termijn al niet meer is. Bijna al het kerkenwerk is fragmentarisch en breekbaar. Enerzijds staat nog relatief veel van de traditionele dorpsgemeente overeind; anderzijds staat niets stevig. Dat is ook letterlijk zo: de dag dat ik dit schrijf is de sloop van een van de twee protestantse kerkgebouwen in Bunnik begonnen. Er is ook veel aan gemeenteopbouw te doen, aan gemeenschapsvorming, elkaar leren kennen. Het is de paradox van een dorpskerk (of eigenlijk kerken, hervormd en gereformeerd) die er al jarenlang is en die tegelijkertijd bijna in de kinderschoenen staat.
Wat hoor je?
Verreweg het meeste hoor ik niet, vrees ik. Wat ik hoor, gaat alle kanten op. ‘Ze geloven wel’ of ‘het zijn wel goede mensen geworden en daar gaat het toch om’ (ouders over hun volwassen onkerkelijke kinderen). ‘Ik geloof wel, maar op mijn eigen manier, en heb geen behoefte aan een kerk.’ Vaak komt ook de traditionele kerktijd niet meer goed uit (bij uitstek tijd voor uitslapen, gezin, sport). En verder: ‘het spreekt ons niet zo aan’, ‘het zegt ons eigenlijk niets meer’. Dat komt het meest aan, en is het moeilijkst te beantwoorden.
Wat lukt?
De laatste jaren – al voor mijn komst – is behoorlijk succesvol gewerkt in het bereiken van 20-ers, 30-ers en 40-ers. Er is een vaste gespreksgroep voor die leeftijd. Er zijn ongeveer tien jonge gezinnen die actief betrokken zijn. Voor hen en een kring van iets minder betrokken gezinnen zijn er activiteiten als peuter/kleuter-diensten en avonden over geloofsopvoeding. Verder zijn diensten met de eigen praisegroep en een leesgroep ‘De-Bijbel-in-1-jaar’ momenten waarop een groep mensen wordt bereikt die anders buiten beeld blijft.
Wat is problematisch?
Al ervaar ik zoals gezegd mijn reguliere, binnen-kerkelijke werk als missionair, in directe zin vernieuwend is het niet. Werkelijke, kwalitatieve en bij de context betrokken vernieuwing kost veel tijd en energie. Die is er niet voor vrij te maken, anders dan ten koste van het reguliere werk dat voor de continuïteit minstens zo belangrijk is. Storend vind ik de aanhoudende PR-campagne over het pionieren dat op zichzelf waardevol is maar marginaal zal blijven. Alsof het pionieren het eigenlijke is, het bereiken van andere, nieuwe doelgroepen die vrijwel altijd jong is. Het is ook vrijwel altijd op religieus-spirituele leest geschoeid (“zin”, meditatie/stilte). De kerk is hierin te volgend, te weinig zichzelf; het zou tegendraadser moeten, meer op gemeenschap gericht, diakonaler, politieker. Een missionair program voor 70/80+ers, eenzame, dementerende ouderen.
Coen Constandse