Permanente educatie: en waarom zou een dienaar zich niet onder voogdij stellen?

logoIdW

 

PERMANENTE EDUCATIE: EN WAAROM ZOU EEN DIENAAR ZICH NIET ONDER VOOGDIJ STELLEN?

Bij mijn werk aan de Protestantse Theologische Universiteit ben ik betrokken bij het voorbereiden en opzetten van een cursusaanbod in de permanente educatie voor predikanten en kerkelijk werkers. Ondertussen kom ik heel wat predikanten tegen, ook en juist predikanten die ik in hun ambtsuitoefening hoogacht, die dit hele project, of althans de uitvoering ervan, met grote argwaan en tegenzin tegemoet treden. Ik weet niet of ik bij machte ben zulk een wantrouwen weg te nemen, dat blijkbaar diep wortel geschoten heeft, maar wil de protesten ook niet onweersproken laten.

In de ecclesia van Christus Jezus, waarachtig God en waarachtig mens, doen we er in het algemeen goed aan met twee woorden te spreken. Zo zijn er als aanduiding van de predikant die twee woorden: ambt en beroep. Wie alleen het ambt benadrukt verdenk ik ervan, terug te verlangen naar de aloude ‘geestelijke stand’ en de fundamentele secularisatie die de reformatie heeft gebracht eigenlijk niet te aanvaarden: een ambtsdrager die ook beroepsbeoefenaar is deelt immers met al de anderen in de gemeente het bestaan onder de dienstbaarheid, en daarmee dus ook onder de arbeidsverhoudingen en de arbeidsorganisatie van deze wereldtijd. Tegelijk is het waar dat wie een beroep uitoefent zonder met de ambtsmantel te zijn bekleed, al ras zal bezwijken onder de wet van diezelfde wereldtijd: een bureaucratische machinerie waaruit het vuur, de roeach van profeten en apostelen allang verdwenen is. Een dienaar van het Woord beweegt zich daarom, zou ik zeggen, niet ‘tussen’ vrijheid en knechtschap (of ‘bevoogding’, zoals de schrijvers van de Open brief over de Permanente Educatie suggereren), maar ‘in’ een vrijheid die zich verwerkelijkt in het bestaan waarin ook die dienaar zich met de tallozen ‘onder voogdij’ stelt (dat is: zich een leraar kiest).

De Verbi divini ministres houden hun vak bij. Daar hebben zij en daar heeft de gemeente recht op. Een aantal dagen is daarvoor vastgelegd, zodat ze er in elk geval tegen beschermd zijn onder een minimum terecht te komen. Van de vijftien maal 28 uren in vijf jaren wordt de helft besteed aan de drie grote disciplines van de kerkelijke wetenschap: de Bijbelse, de Systematische en de Praktische Theologie. Ongetwijfeld zijn er velen die zich als vanzelf op méérdere terreinen blijven oriënteren, ook en juist op die terreinen die henzelf van nature minder liggen, maar wat is er tegen als zich een zekere regulering in je bestaan aandient die helpt om tot enige spreiding te komen?

Vervolgens zijn er vele mogelijke invullingen. Cursussen worden op meerdere momenten aangeboden, of bij herhaling. En wie in het aanbod van het ene jaar niets van haar gading vindt, kan het een volgend jaar nog eens proberen. Bovendien ontwikkelen we een cursus pas als er ook voldoende aanbod voor is: als er geen predikant op zit te wachten, doen we iets beters. Het is daarbij bepaald niet de bedoeling dat zij terugkeren in de schoolbanken van ooit. Onderwijs voor professionals heeft eigen kenmerken. De vraag, de situatie, de intellectuele eros van de onderwijsnemende is sturend, en we houden goed bij wat deelnemers ons teruggeven.

Inderdaad worden er daarbij nogal wat ondersteunende systemen ontwikkeld: een ‘digitale leeromgeving’ maakt het mogelijk dat een groep tijdens een cursus tot onderlinge uitwisseling en bijstand komt, en het bijhouden in een studievolgsysteem wie van de enkele duizenden predikanten welk type cursus heeft gevolgd en zou willen volgen, maakt het bij uitstek mogelijk alle individuele wensen goed bij te houden ondanks de schijnbare (maar nooit feitelijk ervaren) massaliteit van het predikantencorps. Ik zou niet weten waarom een dergelijke inrichting van de nascholing niet het ‘volwassen en stimulerend’ karakter zou dragen dat de Open briefschrijvers voorstaan.

Dan nog iets over enkele bezwaren, die in de discussie telkens weer opduiken.

Allereerst: de eerste formele mededeling over de invoering van de permanente educatie die ook ik, als predikant met bijzondere opdracht, toegestuurd kreeg, was een behoorlijk omvangrijk, technisch schrijven over rechten en plichten. Voor de achterliggende motivatie werd ik blijkbaar verondersteld de kerkelijke pers en de gesprekken op de ambtelijke vergaderingen goed te hebben gevolgd. Dat was bepaald niet de goede volgorde (zie boven: eerst ambt, dan professie), en hopelijk wordt dit verzuim in de komende periode in de ruimte van de kerk goed gemaakt – daarvoor is de Open brief dan zeker goed geweest.

Veel predikanten hechten aan een aaneengesloten periode van een sabbatical, om voor enige tijd motivatie en inspiratie op te doen los van de week aan week ervaren werkdruk. Van mijn eigen jaren als dienstdoend predikant herinner ik mij deze behoefte maar al te goed, maar ik heb haar leren onderscheiden van de geconcentreerde arbeid die juist in de voortgang van week tot week dient te zijn geïntegreerd. Ook verloven, levensloopregelingen e.d. horen tot de moderne arbeidsvoorwaardelijke sfeer en verdienen eigen aandacht in het arbeidsvoorwaardelijk overleg. Maar verwar dat toch niet met de noodzaak, in het gewone werkende bestaan ‘door te studeren’.

Vervolgens herken ik onder de ondertekenaars van de Open brief nogal wat doctores ecclesiae. Voor wie doctor wil worden, zijn er binnen de permanente educatie speciale regelingen getroffen. Voor wie het al zijn, zou het in mijn ogen goed zijn als ze een actieve rol speelden in het voortgaande onderricht. Ze kunnen, via welk organisatorisch verband ook, cursussen aanbieden in het zogeheten ‘zelfgestuurde deel’ (mits goedgekeurd binnen het daarvoor ontwikkelde accreditatiekader), en wanneer zij nog academische contacten onderhouden en in hun inbreng daar worden gewaardeerd, kunnen ze wellicht ook in het aangestuurde deel een eigen bijdrage verzorgen.

En dan hoor ik nog wel eens: ‘ach, die hele permanente educatie is er alleen om de PThU aan werk te helpen’. Nu, het is waar: de universiteit die de kerk heeft opgericht vraagt van haar medewerkers óók creatief mee te denken over het cursusaanbod en zich te scholen in het eigene van onderwijs aan professionals, en brengt daarbij haar ondersteunende onderwijsdiensten op orde. Het is immers eigen aan een kerk van de reformatie, dat zij van haar dienaren voortgaande theologische arbeid vraagt, en dat zij van haar academische theologen betrokkenheid vraagt bij en kritisch onderzoek van die kerken mitsgaders haar dienaren. Als de kerk dat niet (meer) vraagt, heeft inderdaad ook dat gevolgen op het vlak van arbeidsvoorwaarden en arbeidsplaatsen – maar wat moet er aan de hand zijn met de kerk en met de academie als zij dat niet zou vragen?

 

Rinse Reeling Brouwer

Auteur is universitair hoofddocent dogmageschiedenis en symboliek (locatie Kampen) en directeur Onderwijs aan de PThU