Karl Barth, O zo bescheiden, en toch zinvol
- Pagina's:
- Karl Barth, O zo bescheiden, en toch zinvol
- De wording van het spreken in drie 'gezichtspunten'
- Die Kirche und die Kultur
- De weg naar de 'Kirchliche Dogmatik'
- de leer van het Woord van God
- 'Die Kirchliche Dogmatik' als loci-dogmatik
- KD II: Die Lehre von Gott
- KD III: Die Lehre von der Schöpfung
- KD IV: Die Lehre von der Versöhnung
- KD V: Die Lehre von der Erlösung
- De wording van het spreken in drie 'gezichtspunten'
- Die Kirche und die Kultur
- De weg naar de 'Kirchliche Dogmatik'
- de leer van het Woord van God
- 'Die Kirchliche Dogmatik' als loci-dogmatik
- KD II: Die Lehre von Gott
- KD III: Die Lehre von der Schöpfung
- KD IV: Die Lehre von der Versöhnung
- KD V: Die Lehre von der Erlösung
De weg naar de “Kirchliche Dogmatik”
In de Christliche Dogmatik im Entwurf. Prologomena (GA Abt. II 1927, Zürich 1982) uit 1927 klinken in het kader van de leer van de drie-enige God (§§ 9-13) de sub-paragraaftitels: § 11.1 “Der Vater als Schöpfer”, § 12.1 “Der Sohn als Versöhner”, § 13.1 “Der Geist als Erlöser”. Voor het eerst wordt de drieslag schepping – verzoening – verlossing nu dus expliciet aan de triniteitsleer verbonden.
Na een drietal semesters lang colleges dogmatiek te hebben gegeven die bedoeld waren ter voorbereiding van de publicatie als Christliche Dogmatik – maar waarvan alleen een bewerking van de eerste collegereeks in druk verscheen –, volgden in 1928/29 twee semesters colleges in de Ethik (GA Abt. II 1928, Zürich 1973 en GA Abt. II 1928/29, Zürich 1978). Na een “Einleitung” bestaat deze theologische ethiek uit vier hoofdstukken. Het 1. Kapitel bespreekt het gebod in het algemeen, “Die Wirklichkeit des göttlichen Gebotes”, en dan volgen 2. “Das Gebot Gottes des Schöpfers”, 3. “Das Gebot Gottes des Versöhners” en 4. “Das Gebot Gottes der Erlösers”. Hier is een vierdeling bereikt die Barth, zoals hieronder zal blijken, niet meer zal opgeven. Aan het einde van de “Einleitung” geeft hij een toelichting bij deze vierdeling (a.w. 86 vlgg.): “Man kann auch sagen: es offenbart das Reich Christi des Herrn als das regnum naturae, als das regnum gratiae, als das regnum gloriae.” Barth is zich de herkomst van deze termen uit de leer van het koninklijk ambt van Christus dus nog steeds bewust. Overigens zullen deze Latijnse categorieën van de “drie rijken”, na nog één vermelding in een voordracht uit 1929, verdwijnen, waarschijnlijk vooral vanwege Barths toenemende afkeer van het begrip “natuur” in de theologie. De toelichting vervolgt: “Man kann auch sagen: es redet uns an auf unsere Bestimmung für Gott, auf das Ereignis unserer Beziehung zu ihm, auf das Ziel unserer Vollendung in ihm. Das sind keine zufällig oder willkürlich gewählten Gesichtspunkte,” – = 1919 = 1926! – “das sind, wie man sieht, die großen Orientierungspunkte des Ganges der christlichen Dogmatik, auf die aufzubauen bei einer so auf das Ganze gehenden, das Ganze rekapitulierenden Hilfswissenschaft wie die Ethik, offenbar sinnvol ist.” Barth vat de ethiek dus blijkbaar op dit moment op als een hulpwetenschap bij de dogmatiek, zodat het niet verwonderlijk is wanneer hij straks – op zijn manier, want we zagen dat andere grote theologen ook doen – de ethiek zal inbouwen in de dogmatiek.
Wat de inhoud betreft, die onder de drie genoemde gezichtspunten dient te worden behandelt, onderscheidt Barth in 1928/29: Schepping – Das Gebot des Lebens; Verzoening – Das Gebot des Gesetzes (zie ook boven in “Die Kirche und die Kultur” onderdeel 5!); Verlossing – Das Gebot der Verheißung.
Omdat hij vrij algemene kritiek van vakgenoten krijgt op zijn gepubliceerde “Entwurf” van 1927, omdat hij schrikt van de “misverstanden” (in zijn ogen) bij niet de minsten onder zijn lezers (waaronder zijn vroegere makker Friedrich Gogarten) en omdat hij inmiddels in zijn Münsterse jaren veel heeft bijgeleerd – waartoe in elk geval de intensieve ontmoeting met de daar ter plaatse heel levende rooms-katholieke theologiebeoefening behoort -, besluit hij om nog eens opnieuw te beginnen. Vanaf 1931 begint hij, inmiddels hoogleraar te Bonn, nog een keer met de “prolegomena”, na Göttingen 1924 en Münster 1926/27 dus voor de derde maal. Het zullen de eerste beide deelbanden worden van Die kirchliche Dogmatik (KD), waarvan de eerste in 1932 te München verschijnt, de tweede pas in 1938 te Zürich. Daartussen liggen de jaren van het begin van het “derde rijk”, de strijd van de “Bekennende Kirche”, Barths uitzetting uit Duitsland en zijn nieuwe begin te Bazel.
De opzet van deze derde aanloop tot de sprong is in de uiterlijke structuur niet veel anders dan die in de beide eerdere ontwerpen. Zeker de wijze van behandeling van de stof en vermoedelijk ook de onderliggende theologische zwaartepunten zijn dat wel. Deze opbouw wordt hier nu eerst besproken.