“Ach moesje, het is zo moeilijk zonder jou’
‘Ach moesje, het is zo moeilijk zonder jou’
Lilli Jahn-Schlüchterer was een Duitse huisarts. Ze was joods en dat werd haar fataal. Haar kleinzoon Martin Doerry, waarnemend hoofdredacteur van Der Spiegel, heeft het verhaal van haar korte leven verteld in ‘Mijn gewonde hart. Het leven van Lilli Jahn, 1900-1944’, vooral aan de hand van de brieven die zij met haar kinderen gewisseld heeft in de jaren dat ze gevangen zat. Het boek begint met de beschrijving van het liberaal-joodse fabrikantsgezin in Keulen waaruit zij komt en met de brieven die zij schrijft aan haar geliefde, van wie zij meer houdt dan hij van haar: de protestantse arts Ernst Jahn. Zij worden samen huisarts in het dorp Immenhausen ten Noorden van Kassel en krijgen vijf kinderen. In 1933 wordt, omdat zij joods is, haar praktijkbord al van het huis geschroefd. Het gezin raakt steeds meer geïsoleerd, de pesterijen worden steeds erger. Tijdens de oorlog krijgt Jahn een relatie met een arts-assistente. In 1942 scheidt hij van zijn vrouw en dat betekent haar doodvonnis. Nu is zij immers niet meer gemengd gehuwd. Zij verhuist met haar kinderen naar Kassel. Op 30 augustus 1943 wordt Lilli door de Gestapo opgepakt en naar het werk-en heropvoedingskamp Breitenau ten Zuiden van Kassel gebracht.Zij wordt als dwangarbeidster in een fabriek tewerkgesteld. In oktober van dat jaar wordt heel Kassel platgebombardeerd. De kinderen overleven het in de kelder van hun huis. Ze gaan daarna bij hun vader en hun jonge en bepaald niet geliefde stiefmoeder in Immenhausen wonen.
De zoon Gerhard, zestien jaar, opgeroepen als afweergeschuthelper, en de oudste dochters, Ilse is veertien, schrijven vaak aan hun moeder. De dochters sturen haar vanuit hun armoe nog pakjes en geven in hun brieven telkens een verslag van de manier waarop zij, goddank met steun van de vader en enkele anderen, maar toch vooral door hun eigen moed, het gezin bij elkaar houden. Zij beschrijven ook de leuke dingen, zoals hun verjaardagsvieringen en ze vragen geregeld om raad, maar ze zijn natuurlijk vaak verdrietig. Hun moeder vertelt hun, in uit de gevangenis gesmokkelde brieven, in welke koffer nog oude kleren liggen om te vermaken. Het jongste dochtertje, drie jaar oud, gaat haar oudste zus mamma noemen… In maart 1944 wordt Lilli Jahn alsnog naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij in juni omkomt.
Na de dood in 1998 van haar zoon Gerhard, worden de tweehonderdvijftig brieven van de kinderen aan hun gevangen moeder in zijn nalatenschap gevonden. Ook een groot aantal van Lilli’s brieven bleef bewaard, o.a. haar laatste brief uit Auschwitz. Alle brieven, documenten en foto’s zijn door de auteur, zoon van de oudste dochter Ilse, gereed gemaakt voor publicatie in overleg met zijn oude moeder en haar zusters, voor wie dit zeer emotionerend was.
Eigenlijk kan ik, zelf moeder van vier kinderen, er niet meer tegen deze hartverscheurende brieven te lezen. Dat het einde van Lilli onontkoombaar blijkt, is zo verschrikkelijk. En toch is het boek ook een hommage aan die vrouw die steeds probeert in de miserabelste omstandigheden, het hoofd koel te houden, niet te klagen en haar kinderen te steunen. En het is een hommage aan die jonge kinderen, voor de manier waarop zij overleven.
Laura Reedijk-Boersma
Martin Doerry ‘Mijn gewonde hart. Het leven van Lilli Jahn, 1900-1944’, vertaald door Gerda Meijerink, De Bezige Bij, 2003