Het Ida Gerhardt genootschap
HET IDA GERHARDT GENOOTSCHAP
Twee keer per jaar houdt het Ida Gerhardtgenootschap een bijeenkomst. Het genootschap is opgericht in 2002, vijf jaar na de dood van de beroemde dichteres. In mei kon ik voor het eerst een vergadering bijwonen in het schitterend gerestaureerde Paushuize in Utrecht, waar de Commissaris van de Koningin zijn gasten ontvangt. Ik was wat verbaasd over het gezelschap, meest in deftige kledij gehuld, de dames met bijpassend haar, schoenen en tassen. Maar ik heb genoten van de middag.
Professor dr Frida Balk-Smit Duyzentkunst, neerlandica, hield een lezing over ‘De taal van Ida Gerhardt’, in het bijzonder de spreektaal. Ze had 15 gedichten gekopiëerd en liet die ronddelen. Bij het opnieuw bestuderen van haar werk voor deze lezing vond ze het ‘nog wonderbaarlijker dan ik dacht’.
Ze noemde haar taal plechtig, gedragen, eerbiedig, klassiek en archaïsch. Ida Gerhardt gebruikt meestal het plechtige ‘gij’, in één gedicht spreekt ze zichzelf zelfs met ‘gij’ aan. Ook noemt ze, met haar grote eerbied voor de schepping, alle dieren ‘gij’ of ‘u’ en dat trof me. Mens en dier zijn voor haar gelijkwaardig.
Ze gebruikt veel archaïsche woorden: allengs, de wel (voor bron), lafenis, nimmer, vederenkleed, bestaan in de zin van overwinnen of doorstaan, droppels in plaats van druppels, tot grote ergernis van Hugo Brandt Corstius (Piet Grijs), een ‘poëtische vijand’ van haar poëzie. Ook gebruikte ze een eigenzinnige spelling: dorenstok, horens, Eroos (in plaats van Eros).
De vijftien gedichten werden stuk voor stuk behandeld, waarbij mij opviel dat Frida Balk een echt stadsmens is, zonder enige kennis van de natuur. Inmiddels woont ze buiten en probeert ze die kennis enigszins bij te spijkeren. Zalm zat voor haar in een blikje, het meervoud zalmen kende ze eerst niet!
Zij noemde het gedicht Biografisch I :
De taal slaapt in een syllabe
en zoekt moedergrond om te aarden.
Vijf jaren is oud genoeg.
Toen mijn vader, die ik het vroeg,
mij zeide: ‘dat is een grondel’
– en ik zàg hem, zwart in de sloot –
legde hij het woord in mij te vondeling,
open en bloot.
Waarvoor ik moest zorgen,
met mijn leven moest borgen:
totaan mijn dood.
Frida Balk noemde de regel – en ik zàg hem, zwart in de sloot – cruciaal en zei: ‘Het meisje weet wat zij ziet, als zij weet hoe hij heet,’ en dat frappeerde mij, zoals meer uitspraken mij frappeerden.
In de pauze maakte ik eindelijk kennis met Frans Berkelmans OSB, monnik in Egmond, met wie ik geregeld e-mail, meestal over Ida Gerhardt. Hij schreef prachtige boeken over haar bundels. En ik sprak enkele anderen die ik inmiddels heb leren kennen.
Na de pauze hield Cherry Duyns een heel aardige inleiding voor de vertoning van zijn vijfluik: ‘De wording’, uit 1988, over vijf kunstenaars: de musicus Reinbert de Leeuw, die een compositie van Ligeti instudeerde met het Nederlands Kamerkoor, de beeldhouwer Carel Visser die een kunstwerk maakte uit oude autoruiten en een autoband, Hans van Manen die een nieuw ballet instudeerde met een grote groep dansers, de schilder Armando, die een schilderij maakte: bosrand, met zwarte bomen tegen wit en grijs, en tenslotte Ida Gerhardt.
Deze documentaire heeft hij in opdracht gemaakt voor de vijftigste verjaardag van koningin Beatrix. In 1988 heb ik hem op de televisie gezien.
‘Je kunt nog beter de paus vragen’, hadden vrienden gezegd, ervan overtuigd dat Ida nooit toestemming zou geven voor verfilming. Maar haar overtuigde het argument dat er helemaal geen bewegende beelden van haar bestonden. Ze belde, zonder haar naam te noemen, met haar deftige stem op en kreeg Duyns’ vrouw aan de lijn: ‘Wat is uw man eigenlijk van plan?’, terwijl hij haar in een brief uitvoerig had ingelicht over zijn voornemens.
Ze hadden een eerste ontmoeting in Huizen, bij Cherry Duyns thuis. Ida Gerhardt kwam met haar vriendin Marie van der Zeyde. ‘Ik heb wat gedichten opgenomen, dat moet u maar eens afdraaien. Op dat bandje staat ook een betoog over het onderricht in de klassieke talen’. Ze draaiden het bandje en ze vroeg: ‘Wat vond u van het betoog?’ Hij zei diplomatiek: ‘Het betoog ontstijgt enigszins aan de opzet van de film’. Daarop vroeg ze aan Marie van der Zeyde wat die van het betoog vond: ‘Ik vond het stomvervelend’, zei Marie.
Opeens zei Ida: ‘Wat heeft u hier een prachtig licht’. En Cherry Duyns dacht: ‘Ja, het is waarachtig waar.’ ‘Ze bracht de zee terug in mijn bestaan.’
Ze hadden een goed contact en dat was merkbaar in de gedeelten uit de film waarop zij gefilmd werd. Aan het water vooral, die oude vrouw, inmiddels 83 jaar, met het kortgeknipte haar en het weerbarstige hoofd. Het was ontroerend om aan het eind te zien hoe moeizaam zij, inmiddels heel slecht ziende, de regels van het gedicht dat zij gemaakt had enigszins schuin op het papier zette, met haar vierkante handschrift, de balpen stevig in haar hand geklemd.
Cherry Duyns had haar voor het laatst samen met zijn vrouw bezocht in het verpleeghuis in Warnsveld. ‘Ida was er nog wel, maar ze was er ook niet meer’. Haar verzameld werk lag op een tafeltje. ‘Wat moet ik nou?’ zei ze, en dat sneed hem door de ziel.
Haar werk blijft.
Laura Reedijk-Boersma