Rechtvaardiging en Recht (Noten)
Noten
[1] Barth gebruikt hier ‘Gottesdienst’. De Nederlandse vertalingen vertalen de passage uit Jakobus meestal met ‘godsdienst’. Bedoeld wordt de manier waarop God geëerd wordt.
[2] Vergelijk daarvoor het instructieve overzicht van H. Obendiek: Die Obrigkeit nach dem Bekenntnis der reformierten Kirche, München 1936. (Cursief gedrukte noten zijn van Barth zelf)
[3] C.A. de Niet vertaalt met ‘De burgerlijke overheid’. A. Sizoo met: ‘Over de burgerlijke regering’. Titel van hoofdstuk XX, boek 4, Institutie van Calvijn. (Vertaling dr C.A. de Niet, Den Hertog, Houten 2009. Vertaling dr A. Sizoo, Meinema, Zoetermeer 1994)
[4] De uiterlijke hulpmiddelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en daarin houdt. (De Niet). De uiterlijke hulpmiddelen door welke God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en in haar houdt (Sizoo).
[5] Ordinatio, ordinantie, beschikking.
[6] Institutie IV 20,1. Dat het geestelijke Koninkrijk van Christus en een geordend maatschappelijk leven heel verschillende zaken zijn (De Niet). Dat het geestelijke Rijk van Christus en de burgerlijke ordinantie zaken zijn, die zeer veel van elkander verschillen (Sizoo).
[7] Institutie IV 20. 5. ‘Wanneer David alle koningen en vorsten oproept om Gods Zoon te kussen, zegt hij daarmee niet dat ze afstand moeten doen van hun heerschappij en als gewoon burger moeten gaan leven, maar dat ze de macht, waarmee ze bekleed zijn, aan Christus moeten onderwerpen, opdat Hij alleen boven allen verheven zal zijn’ (De Niet). ‘Want wanneer David alle koningen vermaant om Gods Zoon te kussen gebiedt Hij hun niet hun heerschappij neer te leggen en zich in het particuliere leven terug te trekken, maar de macht, waarmee zij zijn toegerust, aan Christus te onderwerpen, opdat Hij alleen boven allen verheven zij’ (Sizoo). En 20.29. ‘Voor zijn aangezicht zullen alle koningen neervallen en verteerd worden, en alle rechters der aarde die Zijn gezalfde niet gekust hebben, die onrechtvaardige wetten geschreven hebben om de armen in het gericht te verdrukken en de zaak van de nederigen geweld aan te doen, om de weduwen tot buit te hebben en de wezen te beroven (De Niet). ‘Voor wiens aangezicht zullen nedervallen en vergaan alle koningen en rechters der aarde, die zijn Christus niet gekust hebben, die onrechtvaardige wetten hebben geschreven, om de armen in het gericht te onderdrukken en de zaak der nederigen geweld aan te doen, om de weduwen tot buit te hebben en de wezen te plunderen’ (Sizoo).
[8] Zowel De Niet als Sizoo vertalen politia met staat. De term ‘politia christiana’ komt eenmaal voor in de Institutie. Boek IV,20,14. De Niet: … door welke wetten een christelijke staat geregeerd moet worden’. Sizoo: … door welke wetten een christelijke staat behoort geregeerd te worden.
[9] Schlussreden, art. 35.
[10] Matt. 17 hoort hier weliswaar niet, omdat het om een tempelbelasting gaat! Barth suggereert: het is waar, hoewel Zwingli’s beroep op deze plaats, die geen eigenlijk politieke kwestie betreft, welbeschouwd niet klopt.
[11] Barth verwijst hier naar de actuele politieke en kerkelijke situatie. In de kerk gaat het om de strijd tussen de Deutsche Christenen de Bekennende Kirche. In de politieke om de strijd tegen Hitler.
[12] Joh. 4:24
[13] De lezer doet er goed aan er acht op te slaan dat hier alleen dit en niet meer dan dit geprobeerd wordt: via de exegese tot een betere visie op het probleem ‘kerk en staat’ te komen. Er zou mijns inziens reeds veel gewonnen zijn, als enigen zouden toegeven dat deze poging als zodanig noodzakelijk is.
[14] Theol. Bl. 1937, nr. 1. Na het afsluiten van deze studie kwam ik het opstel van Gerhard Kittel tegen ”het oordeel van het Nieuwe Testament over de staat”, (Zeitschr. f. Syst. Theol. Jaarg. 1937, p. 651-680, verschenen in juni 1938). Hij brengt niets nieuws voor datgene wat mij nu bezighoudt. Op blz. 665 van dit opstel wordt ieder bepreekt “om serieus na te gaan” of zijn uitleg ”nog ‘uitleg’ is, dat wil zeggen of zij werkelijk als doel heeft weer te geven wat in de tekst gegeven is of dat het uiteindelijk – wellicht onbewust – gaat om het inbrengen van eigen wensen.” Welnu, dat is een aansporing die ieder steeds weer ten eigen bate horen kan. Alleen mag men zulken, die met betrekking tot dat wat zij nu juist in deze zaak moeten zeggen en niet durven zeggen, zelf boter op het hoofd hebben, vragen zich enigszins terughoudend op te stellen bij het scherp toespreken van anderen. Wat in het vermelde opstel zelf bijv. meteen op p. 652 ev. gezegd en niet gezegd wordt over de ‘Fremdstaat’ en ‘Volksstaat’ zou toch bepaald verband kunnen houden met de ‘wensen’ van de auteur en met die zekere ‘machten en krachten’.
[15] In zijn opstel over Gerhard Kittel komt Robert P. Ericksen tot de volgende conclusie: “Maar het overgrote deel van Kittels onderzoek tussen 1933 en 1945 was toegewijd aan een onbuigzame en geharnaste anti joodse houding. Alhoewel zijn werk Christelijke wortels bleef bevatten, was het ook in overeenstemming met de ergste Nazi-propaganda (p. 73-74).” Robert P. Ericksen, Theologians under Hitler, Gerhard Kittel, Paul Althaus and Emmanuel Hirsch, Yale University Press, New Haven&London 1985.
[16]Waar Barth Grieks citeert, laat ik dat staan. In vierkante haken vermeld ik de uitspraak. In een register zijn de woorden met hun betekenis opgenomen.
[17] Barth laat in zijn tekst Aeon onvertaald. Ik volg de vertaling van de SV en het NBG. Beide vertalen met eeuw. In de tekst schrijf ik in die gevallen eeuw met een hoofdletter. De NBV vertaalt met ‘wereld’.
[18] Zie Filip 3:20: Maar wij hebben ons burgerrecht in de hemel, en van daar verwachten wij onze redder, de Heer Jezus Christus (NBV). Want ons burgerschap is in de hemelen (NB).
[19] In de NBG vertaald met vreemdelingschap. De SV vertaalt met: inwoning. De NBV: uw leven als vreemdeling. De NB vertaalt met ‘aanwezigheid’(1 Petrus 1:17), maar – opvallend voor een zo concordante vertaling – met ‘bijwonerschap’ (Handelingen 13:17). Barth gebruikt in de tekst als nadere bepaling van de gemeenschap het woord vreemdeling. De Christen is wel in de staat, maar is niet van de staat. In die zin is hij een vreemdeling of om een ander woord te gebruiken: bijwoner. In het Nederlands is parochie van dit woord afgeleid.
[20] In de tekst gebruikt Barth in vrijwel alle gevallen het woord Staatsgewalt (en niet Obrigkeit) als vertaling van het in Rom. 13:1 voorkomende ἐξουσίαι [exousiai]. In de meeste Nederlandse vertalingen wordt het vertaald met overheid. Zo de SV en de NBG. De Leidse Vertaling vertaalt met machthebbers en de NB met gezagsmachten; de NBV met gezag (van de overheid). Om de door Barth bepleite exegese van ἐξουσίαι [exousiai] in de vertaling uit te drukken vertaal ik hier met staatsmacht en niet met overheid; temeer niet omdat Barth elders in de tekst het woord Obrigkeit gebruikt. Bij het lezen mogen de hier genoemde, andere betekenissen telkens meeklinken.
[21] Openbaring 13
[22] Mogelijke verwijzing naar Ezechiël 44:14. In de SV: Daarom zal ik ze stellen tot wachters van de wacht des Huizes …
[23] Voor mij zijn voor wat volgt juist de in een heel ander verband opgestelde overwegingen van Calvijn over het sub Pontio Pilato (onder Pontius Pilatus) in het Credo indirect zeer leerzaam geweest: – 56. P REDIKANT: Waarom wordt er niet eenvoudig met één woord gezegd, dat Hij is gestorven, maar wordt er gesproken over Pontius Pilatus, onder wie Hij heeft geleden? KIND: Dit is niet alleen om ons te verzekeren dat het over een werkelijk gebeuren gaat, maar ook om duidelijk te maken, dat zijn dood een veroordeling inhield. 57. PREDIKANT: Hoe dat? KIND: Hij is gestorven om de straf te ondergaan die wij verdienden en ons op deze wijze te bevrijden. Of anders gezegd, omdat wij voor Gods gericht schuldig waren als misdadigers, heeft Hij voor ons in de plaats willen verschijnen voor de zetel van een aardse rechter en door diens mond veroordeeld willen worden om onze vrijspraak voor de troon van de hemelse rechter te verkrijgen. 58. PREDIKANT: Pilatus verklaart Hem niettemin onschuldig en veroordeelt Hem niet zo, alsof Hij het vonnis zou verdienen. KIND: Zowel het een als het ander is waar. Hij is gerechtvaardigd door het getuigenis van de rechter, om te laten zien, dat Hij niet lijdt voor zijn eigen verkeerde daden maar voor de onze; en toch is Hij openlijk veroordeeld door het vonnis van dezelfde rechter, om te tonen dat Hij werkelijk onze borg is, aangezien Hij in plaats van ons veroordeeld wordt om ons vrijgesproken te krijgen. 59. PREDIKANT: Dit is goed gezegd. Want als Hij een zondaar was, zou Hij niet in staat zijn voor anderen de dood te ontvangen. En toch, opdat zijn veroordeling ons in vrijheid zou stellen, moest Hij tot de misdadigers worden gerekend. KIND: Zo bedoel ik het. (De belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, Heerenveen, Protestantse pers, 2009)
Barth verwijst hier naar: Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirchen, München 1937 f, Heft 1, S. 9)
[24] Archonten worden in Rom. 13:3 de functionarissen van de staat genoemd. (In de SV: de oversten, in de NBG en de Naardense bijbel (NB): overheidspersonen, in de NBV: gezagsdragers. In 1 Cor. 2:6 ev. vertaald de SV archonten met oversten, de NBG: beheersers, de NBV: machthebbers. In de vertaling volg ik het NBG, behalve waar Barth het woord in het Grieks schrijft.)
[25] zie: SV: En wij spreken wijsheid onder de volmaakten. NBG: Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijk zijn, NBV: Toch is wat wij verkondigen wijsheid voor wie volwassen is in het geloof. Zie ook 1 Cor. 13:10. Daar vertalen alle drie de vertalingen teleios met volmaakt.
[26] NBV: ‘dan zouden zij de Heer, die deelt in Gods luister niet hebben gekruisigd’.
[27] Diastase hier en elders in de betekenis van scheiding.
[28] In Gemeente van christenen en gemeente van burgers spreekt Barth over het verschil tussen potentia en potestas. Potestas is de macht die het recht dient, potentia de macht die het recht buigt. Zie paragraaf 24.
[29] Het lijkt mij, gelet op deze plaats, niet goed mogelijk zo algemeen, zoals H. Schlier het doet (Die Beurteilung des Staates im Neuen Testament Z.D.Z. 1932 S. 312) te zeggen: “De aardse staat heeft geen mogelijkheid over dit rijk en zijn vertegenwoordigers een oordeel te vellen”. Juist daartoe is hij hier klaarblijkelijk door de Synagoge van het oude verbond (in de betekenis van het evangelie zeker niet sine Deo (zonder God)) dringend genoeg opgeroepen.
[30] Barth citeert Rom. 13:8. Dat moet Rom. 13:7 zijn.
[31] Vertaling NBG. In de NBV: God heeft hem, die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door hem rechtvaardig voor God worden.
[32] Het is niet juist dat Jezus “slachtoffer van een politieke aanklacht” geworden is. (Aldus G. Dehn, Engel und Obrigkeit, Theol. Aufsätze 1936, p. 91.)
[33] Ik dank professor Ernst Wolf uit Halle, bij wie ik het volgende citaat vond: “Op Aswoensdag kust de keizer de kinderen uit zijn weeshuizen en geeft hun geschenken; later bij de processie beleent hij aan, of veeleer belast hij in het bijzijn van ieder de minister van Justitie met de “inktkoker” van Pilatus en spreekt daarbij, terwijl hij deze op de nek van de gebogene zet, uit: “oordeel rechtvaardig zoals hij.” Een directe herinnering aan de onberispelijke correcte houding van de romeinse justitie terzake van juist dit heilsmysterie leek de voortzetters van het romeinse rijk gedurende de Stille Week niet misplaatst; voor Syriërs en Abessiniërs ging de “stadhouder” samen met zijn echtgenote zelfs voor heilig door. (Sir Galahad, Byzanz. Von Kaisern, Engeln und Eunuchen, 1937. E.P. Tal&Co. Vlg., Wenen, p. 87/88)
[34] Aldus G. Dehn, o.c.97 en 106.
[35] Adv. o.h. V. 24,1. (24, 1 (24,1) Gelijk hij dus in den beginne gelogen heeft, zoo loog hij ook aan het einde, toen hij zeide: „Deze allen zijn mij overgegeven en ik geef ze aan wie ik wil” (Matt. 4:9, Luk. 4:6). Hijzelf toch heeft de koninkrijken dezer wereld niet bepaald, maar God; want „des konings hart is in de hand van God” (Spr. 21:1). Ook bij monde van Salomo voorts zegt het Woord: „Door mij regeeren de koningen, en handhaven de machthebbenden de gerechtigheid; door mij zullen de vorsten zich verheffen, en door mij regeeren de alleenheerschers de aarde” Spr. 8:15,16). Ook Paulus de apostel echter zegt betreffende hetzelde : „Weest onderdanig aan alle hoogere machthebbers, want er is geen macht dan van God, en die er zijn, zijn door God verordend” (Rom. 13:1). En nogmaals zegt hij betreffende dezelfden: „Want niet te vergeefs draagt zij het zwaard; zij is toch Gods dienares, eene wreekster tot toorn voor hem die het kwade doet” (Rom. 13:4). Naardien hij echter dit een en ander niet zegt van de engelen als mogendheden, noch van de onzichtbare overheden, zooals sommigen wagen het uit te leggen (onbekend wie), maar van wie onder de menschen machthebbenden zijn, zegt hij: „Immers, daarom betaalt gij ook schatting, want zij zijn dienaren Gods, juist daartoe altijd werkzaam” (Rom. 13:6). Ditzelfde intusschen heeft ook de Heer bevestigd, door niet te doen wat door den duivel aanbevolen werd, doch te bevelen dat voor hemzelven en voor Petrus aan de inners der belastingen schatting gegeven zou worden (Matt. 17:27), aangezien zij dienaren Gods zijn, juist daartoe altijd werkzaam.” (Irenaeus, vertaald door H.U Meyboom, in Oud-Christelijke geschriften in Nederlandsche vertaling, XXIX, Irenaeus IV. Weerlegging en Afwending der valschelijk dusgenaamde Wetenschap (derde vervolg) IV 23, 1b-V 36. Leiden, Sijthoff, 1920).
[36] Zie voor het gebruik van deze woorden oa. Rom. 8:38; Col. 1:16; 1 Petr. 3:22.
[37] En volgens Rom. 8:39 (οὔτε τις κτίσις ἑτέρα [oute ktisis hetera] ) kunnen we ook bij de aanduiding van de staat als een ανθρωπίνη κτίσις [anthropine ktisis] 1 Petr. 2:13 van dit bereik niet al te ver verwijderd zijn.
[38] Verg. G. Dehn, a.w. p. 108.
[39] Verg. daarvoor H. Schlier, Vom Antichrist, Theol. Aufs. 1936, p. 110 ev.
[40] In NBG vertaald met wereldbeheersers. In de NBV luidt het vers uit Efeze aldus: Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen.
[41] Ik verbaas mij erover, dat G. Dehn, a.w. p. 101 het tegendeel beweert.
[42] De SV en de NB vertalen met “tenietdoen”, de NBG met “onttronen”, de NBV met “vernietigen”
[43] Zo in de SV. In de NBG: in de hemelse gewesten; in de NBV: in de hemelsferen. Barth verwijst naar vers 21. Dat moet vers 20 zijn.
[44] In de SV en de NBG wordt het ‘in Christus’ niet vermeld. In de NBV wel.
[45] Met H. Schlier, Mächte und Gewalten, t.a.p. kolom 291.
[46] Waarschijnlijk mag ook Col. 1:26 hierbij horen.
[47] Kenmerkend voor Barth. Wij leven ‘zwischen den Zeiten’ (tussen de tijden).
[48] De politieke ervaringen van de laatste decennia hebben in de Nieuwtestamentische exegese ten aanzien van deze zaak dikwijls tot een zeker pessimisme geleid, dat evenwel m.i. met het oog op de feiten niet houdbaar is. De staat van Op. 13 is, zoals H. Schlier, Die Beurteilung des Staates, p. 329 zeer terecht zegt, “het grensgeval van de mogelijke staat. Dus zeker niet de regel! Moge G. Kittel daaruit opmaken, dat de angelologische uitleg van exousiai volstrekt niet, zoals hij (p. 662,675, 680) lijkt aan te nemen, identiek is aan een uitleg die uitgaat van het “demonische”, resp. van “de anti-staat”.
[49] Zie NBG Col. 1:16
[50] Zie NBG Ef. 3:10
[51] Barth gebruikt hier ‘echter und rechter’ staat. Daardoor blijft de verbinding tussen recht en rechtvaardiging zichtbaar. Deze associatie wordt, ook al is het geen fraai Nederlands, in de vertaling gehandhaafd door met rechte staat te vertalen. Met ‘recht’ wordt bedoeld iets dat is zoals het moet zijn. Zie voor samenhang gerechtigheid en recht: K. Bouhuijs en K.A. Deurloo, Taalwegen en dwaalwegen, Ten Have Amsterdam, 1967, 44. Daar ook een uitleg van rechte pad, rechte stad, p. 46. Zie ook: H.M. Kuitert, De spelers en het spel, Ten Have, Amsterdam, 1964, p. 61: “Recht is: het beantwoorden aan de functie die ze te vervullen hebben”. De rechte staat is dan de staat die doet wat hij naar zijn wezen behoort te doen: Gods recht dienen. In de tekst moet dus telkens wanneer ‘rechte staat’ genoemd wordt, deze betekenis in het oog gehouden worden.
[52] In NBV: opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid.
[53] Als de tot nu toe gebruikelijke uitleg van κατέχον [katechon] resp. κατέχων [katechoon] uit 2 Thes. 2:6 ev., duidend op de functie van het Romeinse rijk, die de doorbraak van de antichrist tegenwerkt, niet “helaas” door O. Cullmann (Le caractère eschatologique du devoir missionaire et de la conscience apostolique de St-Paul, in : Recherches théologiques (Strassbourg 1936, p. 26-61) zo sterk ondermijnd was, dan zou ook deze passage hier in de overwegingen meegenomen kunnen zijn.
[54] De SV vertaalt met ‘geordineerd’, de NBG met ‘gesteld”, de NBV met ‘ingesteld’, de Lutherse vertaling met ‘ingesteld’.
[55] Met H. Schlier, Die Beurteilung des Staates, t.a.p. p. 323
[56] In de NBG vertaald door: door God, zie Rom. 13:1; in de SV en de Luthervertaling: van God; in de NBG: van God; in de NB: onder God.
[57] Met H. Schlier, Die Beurteilung des Staates, t.a.p. p. 323
[58] Vermanende delen.
[59] In de Nederlandse vertalingen wordt dit meestal weergegeven met ‘geweten’ of met ‘met God rekening houden’, de Leidse vertaling wijkt het meest af. Daar wordt het vertaald met ‘hij zich bewust is’. Er is dus geen vertaling in het Nederland, die in de buurt komt van de vertaling van Schlatter. Hij vertaalt het met ‘Gottesgewißheit’: het zeker weten van God.
[60] Bij de vertaling van unterordnen volg ik met een kleine aanpassing de vertaling van de NB. Deze vertaling komt het dichtst bij de vertaling van Barth. Oussoren (NB) vertaalt het Griekse werkwoord Ὑποτάσσεσϑαι [Hupotassesthai] met ‘zich onderstellen’ (Rom. 13) en met ‘onderschikken’ (Tit. 3:1). In de tekst gebruik ik: onderschikken. Daardoor blijft enigszins het verband zichtbaar tussen Anordnung, beschikking en Unterordnung, onderschikking. De staat is een beschikking van God, waaraan de gemeente van christenen zich onderschikken.
[61] In de tekst letterlijk: in de nieuwe aeon. Hier vertaald met toekomende Eeuw. Zie bijv. Hebr. 6:5. Zie noot 16.
[62] De NBV vertaalt hier ‘de koningen op aarde betuigen daar hun lof’, de NB: ‘de koningen van de aarde brengen in haar hun glorie’.
[63] In de Nederlandse vertalingen: vreemdelingen en bijwoners. Zie: Lev. 25: 23,47 en 1 Kron. 29:15.
[64] Vergl. K.L. Schmidt, t.a.p. kolom. 8.
[65] Die Beurteilung des Staates, t.a.p. p. 320.
[66] Zie Hebreeën 11:3. In de SV. de wereld door het woord Gods is toebereid. De NBG: tot stand gebracht is. De NBV: geordend is.
[67] Tribuut: schatting, eerbetoon, heffing
[68] Zie Op. 21:24 en 26
[69] Nadere bepaling
[70] Civitas terrena – de aardse staat.
[71] Voor Kaïn zie Gen. 4. (De stelling van Augustinus is dat de aardse stad op moord is gebouwd: dat begint bij Kaïn en Abel, en herhaalt zich bij Romulus en Remus, waarop Rome is gebouwd!)
[72] Stromata IV 171,2.Clemens van Alexandrië (ca. 150 – ca. 225) is de eerste belangrijke vertegenwoordiger van de christelijke theologie in Alexandrië geworden, waar hij een school heeft geleid. Clemens was zeer vertrouwd met de Griekse cultuur en met de geschriften van Plato en Philo van Alexandrië. Zijn belangrijkste werk is de Stromata (vlechtwerken), waarin hij de bijbelse wijsheid vervlecht met citaten uit de filosofische tradities van de Grieken en de Oude Volken.
[73] De civitate Dei II 21. (Over de staat Gods)
[74] Er is geen ware rechtvaardigheid behalve in die republiek, waarvan Christus de stichter en bestuurder is.
[75] Polis-stad
[76] Op. 21:2
[77] Op. 13:8b
[78] Zie noot 71
[79] De SV en de NBG vertalen hier: Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben. De NBV vertaalt: Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde.
[80] Barth bedoelt te verwijzen naar 1 Tim. 2:1-7.
[81] In de NBV: opdat we rustig en ongestoord kunnen leven in alle vroomheid en waardigheid (1 Tim. 2:2).
[82] Met H. Schlier, Die Beurteilung des Staates, t.a.p. p. 325
[83] Het was niet ongebruikelijk om de Pastorale brieven in het NT, waartoe ook de brieven van Timotheüs behoren, als zodanig te typeren. Na de roerige eerste periode van de gemeente, zou in deze brieven meer de nadruk gelegd worden op de interne opbouw van de gemeente en op de innerlijke rust, die daarbij hoort. Het zou dan gaan om verstilling en naar binnen gericht zijn. Om als organisatie in te groeien in de bestaande maatschappij, met andere woorden: te verburgerlijken. In de periode dat Barth deze studie schrijft heeft de term ‘verburgerlijking’ ook de bijklank gekregen die vaak negatief is.
[84] NBV: en de waarheid leren kennen.
[85] Barth gebruikt in de tekst het woord Regiment. Daarmee legt hij een verband met de twee rijken leer van Luther, ook wel twee regimenten leer genoemd.
[86] In de Duitse tekst ontbreekt het hulpwerkwoord.
[87] Het is opmerkelijk dat Barth hier in zijn tekst het woord ‘Unterwerfung’ ‘onderwerping’ gebruikt, terwijl hij toch zowel hier in Rechtvaardiging en Recht als in Gemeente christenen en gemeente van burgers nadrukkelijk juist daartegen pleit. Hij pleit er voor het Griekse werkwoord met ‘onderschikken’, ‘in het gelid stellen’ te vertalen. Zie noot 59.
[88] NB vertaalt met ‘van de onverstandige mensen, SV vertaalt met ‘van de dwaze mensen’. NBV vertaalt hier met onwetende dwazen.
[89] Barth gebruikt hier het woord ‘Amt’. Frans: leur office, het Latijnse officium. Zie bijvoorbeeld in Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, ‘… en hun ambt (van de overheden) is….’ (De Nederlandsche Belijdenisgeschriften. Vergelijkende teksten samengesteld door Dr. J.N. Bakhuizen van den Brink, Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Holland, 1940, pag. 136 2e kolom regel 3). In de hier door Barth geciteerde verzen komt evenwel het woord zo niet voor. Wel de uitdrukking dat de overheid ‘diakonos’, dienaar, minister is.
[90] Zie 1 Petr. 2:20
[91] Verwijzing naar Ef. 2 is mij niet helemaal duidelijk. Logischer was geweest bijv. 1 Cor. 12:28 ev.
[92] In KD IV/2, par. 67.4 gaat Barth uitvoerig op Sohm in. Daar verantwoordt hij waarom hij zich van zijn opvattingen distantieert.
[93] Barth gebruikt hier begrippen die in het hedendaagse taalgebruik anders klinken dan hij hier bedoelt. In de vorige alinea heeft hij over de ‘politisering’ van de kerk gesproken. Daarmee bedoelde hij niet dat de kerk tot staat wordt. Hij drukt er meer uit dat de kerk in haar eigen organisatie vormen gebruikt (moet gebruiken) die lijken op de vormen die in de staat gebruikelijk zijn. In dat opzicht lijkt de kerk op de staat. Daarnaast zet hij de ‘verkerkelijking’ van de staat. Daarmee bedoelt hij niet dat de staat op enigerlei wijze tot kerk wordt. Met deze term probeert Barth uit te drukken dat de staat onderdeel uitmaakt van de ethische bezinning van de kerk. Net als bij ‘politisering’ gaat het bij ‘verkerkelijking’ dus om zaken die de kerkelijke bezinning aangaan.
[94] In de tekst van het NBG Opzieners. In het NBV idem. In NB: opzienersambt (1 Tim. 3:1 ev.)
[95] Gebiedende wijs
[96] Barth verwerpt de vertaling ‘onderwerpen’. Zie noot 59. Zie daarvoor ook ‘De gemeente van christenen en de gemeente van burgers’, punt 8.
[97] Het is mij onduidelijk waarom Barth hier een vraagteken plaatst.
[98] In Rom. 15:16 heeft Paulus zichzelf als λειτoυργὸν ᾿|ησοῦ χριστοῦ εἰς τὰ ἔθνη (leitourgon Jesou Christou eis ta ethne. NBG: als dienaar van Jezus Christus voor de heidenen) aangeduid) en in Fil. 2:25 zijn medearbeider Epaphroditus (letterlijk in de tekst uw apostel en liturg in mijn nood. In de Duitse vertaling is dat nog zichtbaar, in de NBG en NBV niet. Alleen in de SV is het te onderscheiden: uwen afgezondene en bedienaar van mijn nood.); in Hebr. 1:2 (moet zijn Hebr. 1:7: NBG: zijn dienaren) dragen de engelen God deze naam en in Hebr. 8:2 Christus zelf (SV: een bedienaar des heiligdoms)!
[99] Voornaam(e)ste/belangrijk(e)ste leden. Zie daarvoor o.a. A.J. Bronkhorst, Schrift en kerkorde, een bijdrage tot het onderzoek naar de mogelijkheid van een ‘Schrifttuurlijke Kerkorde”, Den Haag, 1947. In deel II, par. 2, De exegese van Calvijn, merkt hij op dat het gebruik van deze term met name in de Lutherse traditie voorkomt. Hij verwijst daarvoor naar Karl Rieker, Grundsätze reformierter Kirchenverfassung, Leipzig 1899. “ Rieker, p. 108 ev. Nu is de these dat Christus het hoofd van zijn kerk is, in de lutherse protestantse traditie absoluut niet vreemd … Alleen heeft deze voor alles alleen betrekking op de onzichtbare kerk … Ook vorsten kunnen in de zichtbare kerk een vooraanstaande positie innemen, ja het is zelfs hun natuurlijke en God welgevallige positie praecipia membra van de kerk te zijn (libr. symb. p. 339). Want Christus wil zeker ook de zichtbare kerk regeren, maar, zoals de lutherse dogmaticus Johannes Gerhard kort en krachtig uitdrukt, Christus ecclesiam suam non regit immediate (Christus regeert zijn kerk niet op directe wijze). Het regeren van de kerk door mensen heft, als het zich door Christus’ woord laat leiden, het ‘Hoofd-zijn’ van Christus niet op” (vertaald AP).
[100] Ministri extraordinarii – buitengewone dienaren.
[101] In de NBG: hooggeplaatsten, in NBV: gezagsdragers, NB: allen die over ons gesteld zijn. Barth bedoelt, gelet op zijn woordkeuze, nadrukkelijk zij die een functie hebben binnen de overheid (in behörderlicher Stellung).
[102] In de Duitse tekst staat vermoedelijk per abuis een enkelvoud.
[103] Barth bedoelt hier de dienst die de staat de kerk dient te bewijzen. Dat is ervoor te zorgen dat de kerk een rustig leven kan leiden om zo de ruimte te hebben de rechtvaardiging te preken. Zie daarvoor de 3e paragraaf.
[104] Barth vertaalt hier conform de Luther-vertaling met “wees onderdaan” en verder in de tekst “iemand onderdanig zijn”.
[105] Zie noot 59en 95. Zie ook Gemeente van christenen en gemeente van Burgers, punt 8. Barth pleit ook daar voor de vertaling zich onderschikken.
[106] Beschikking van God.
[107] Eo ipse van zelf (zonder hulp of invloed van buiten)
[108] Het citaat komt van Jakob Burckhart (1818-1897), een Zwitserse cultuur- en kunsthistoricus. Hoogleraar aan de universiteit van Bazel. In KD III/4, p. 446 gaat Barth in op Burckharts “Macht an sich sei böse”. Deze uitspraak is te vinden in zijn publicatie Weltgeschichtliche Betrachtungen (1905). De macht is volgens hem de bron van alle kwaad omdat zij onverzadigbaar is. Barth bespreekt hem in tegenstelling tot Nietzsche, die aan de macht juist een positieve betekenis toekent. Barth volgt geen van beiden. In de bijbel wordt de macht gekritiseerd. ‘Macht an sich’ hebben alleen de exousiai (!), de engelmachten, die evenwel in Jezus Christus reeds geoordeeld zijn. De macht hoeft dus door de mens gevreesd noch gerespecteerd te worden.
[109] Rom. 13:7
[110] In de betekenis van Prediker 1:2. In de NB vertaald met lucht en leegte.
[111] Het ene en noodzakelijke recht (het enige noodzakelijke recht)
[112] eo ipso: vanzelf, automatisch.
[113] Het is niet toevallig dat Barth de eedaflegging als eerste noemt. Op 7 november 1935 moest Barth de verplichte eed op Hitler afleggen. Hij was bereid de eed af te leggen mits hij aan de eed de zin: trouw aan de Führer, “in zoverre ik dat als protestants christen verantwoorden kan”, mocht toevoegen. Dat werd hem geweigerd. Pas nadat de kerkleiding naar aanleiding van deze kwestie had uitgesproken, dat de eed voor iedere christen “door het beroep op God niet van toepassing kon zijn op een handeling die indruist tegen het gebod van God zoals dat in de Schrift gegeven is”, was Barth bereid de eed zonder toevoeging af te leggen. De toevoeging die hij voorstelde was immers door deze uitspraak van de kerk overbodig geworden. Het mocht niet baten. Barth werd ontslagen als hoogleraar in Bonn en moest naar Zwitserland uit wijken. Zie voor deze kwestie: Eberhard Busch, Karl Barth, Callenbach, 1978, blz. 229 ev.) Later ontstond in In de Waagschaal over de houding van Barth een twistgesprek van ds A. van Lunzen en ds J.J. Buskes. Van Lunzen betoogde dat Barth de eed op Hitler had willen afleggen. Buskes bestreed dat. Hij geeft dezelfde argumentatie als Busch. (In de Waagschaal, jaargang 12, nr. 39.22 juni 1957) Eerder deed Buskes dat al in zijn boek Het evangelie in de wereld van heden, Amsterdam, 1936, p. 128 ev.
[114] Zie Barths brief aan Hromadka uit 1938 geschreven na de inval van Hitler in Sudetenland. Het is jammer dat Barth zich in dit gedeelte niet uitlaat over de vraag of christenen in het Duitsland van zijn dagen in de praktijk er wel toe geroepen zijn dienst te weigeren, m.a.w. de van hen gevraagde dienst om de staat beschermen te weigeren. Het zou voor de hand liggen in het verlengde van met name wat hij in het vervolg over de door de staat gevraagde ‘wereldbeschouwing’ schrijft.
[115] Het spreekt vanzelf, dat datzelfde ook van de kerk in Tsjechoslowakije, Holland, Denemarken, Scandinavië, Frankrijk en bovenal Engeland te zeggen is.
[116] Zie noot 50.
[117] Barth doelt hier op de staat, waarin alle macht aan de staat is. In deze staat handelt de burger alleen als privépersoon en dus apolitiek. De macht in de staat behoort aan de koning, aan een aristocratie of vergelijkbare groepen. Het is het staatsmodel, dat met name door Thomas Hobbes beschreven en aanbevolen is.
[118] Burger hier de ‘citoyen’, zoals bij Rousseau beschreven. De burger, die niet alleen object is van de staatsmacht, ‘maar tegelijk subject van de staatsmacht, de wetgeving en de toepassing van de wet is, … (vert. AP), … ‘ (Von Aster, Geschichte der Philosophie, 1963, p. 279).
[119] Tot deze behoren uiteraard ook “monarchieën” zoals de Engelse en Hollandse! – De frase dat het evangelie jegens iedere mogelijke staatsvorm een gelijke of juist niet een gelijke affiniteit heeft, is niet alleen versleten, zij is ook fout. Dat men in een democratie ter helle kan varen en in een heerschappij van het plebs of dictatuur zalig kan worden, is waar. Het is evenwel niet waar, dat men als Christen net zo goed serieus tegen de heerschappij van het plebs of de dictatuur ja kan zeggen en deze kan willen en nastreven als de democratie.
[120] In hetzelfde jaar waarin Rechtvaardiging en Recht gepubliceerd wordt, worden ook de colleges gepubliceerd die Barth in1937 en 1938 in Aberdeen over de Schotse geloofsbelijdenis gehouden heeft. Daarin heeft hij voor het eerst bij de uitleg van de hier genoemde tekst het recht op verzet geformuleerd. “Volgens de Schotse geloofsbelijdenis is afhankelijk van de situatie verzet tegen de politieke macht niet alleen geoorloofd, maar van godswege gevraagd.” Gotteserkenntniss und Gottesdienst nach reformatorischer Lehre, Zollikon 1938. S. 213).
[121] Het leven van de onschuldigen sparen, tirannie tegengaan, de onderdrukten verdedigen. Art. 14.
[122] Schlussreden, art. 42. (In de vertaling van G. Oorthuys, uitg. Callenbach, 1913: Als ze echter ontrouw en buiten den regel van Christus mochten te werk gaan, mogen zij met god afgezet worden.)
[123] Barth gebruikt hier het woord ‘Genosse’. In het algemeen betekent dat een kameraad of metgezel met wie men een gemeenschappelijke ervaring gedeeld heeft en op wie men op grond daarvan op aan kan. Specifiek wordt het in de socialistische beweging gebruikt als uitdrukking voor de partijgenoten, die met elkaar solidair zijn in de strijd. Het is denkbaar dat ook deze betekenis bij Barth door juist dit woord te kiezen, mee klinkt.
[124] Barth is zelf een voorbeeld van deze concentratie op de eigen opdracht van de kerk. In het voorwoord van de KD schrijft hij in 1932, dat hij alle geluiden gehoord en bij zichzelf herkend heeft, die het schrijven van een dogmatiek, gelet op de situatie van die dagen, bedenkelijk vinden. Hij begint er desondanks aan, omdat het juist de beste bijdrage van de kerk kan zijn om in alle bescheidenheid serieus een poging te wagen ‘een dergelijke kerk te zijn (vert. AP)’. Alleen dan kan het tot verheldering op het politieke vlak komen, waarover door de theologie een zinnig woord gezegd kan worden, als de kerk zich houdend aan de zaak waar het haar om gaat de werkelijke nood gepeild heeft. Barth zegt dat omdat hij zelf ervaren heeft, dat men uiteindelijk alleen dan ‘wieder mit uns rechnet, wenn wir ein wenig unbekümmert um das, was “man” von uns erwartet, tun, was nun eben uns aufgetragen ist‘. In de onbekommerdheid begint Barth aan zijn dogmatiek. Want er is geen belangrijkere bijdrage aan de vragen van en de opgaven van bijv. de Duitse bevrijding (1932!), dan een betere dogmatiek; dus concentratie op de opdracht van de kerk.
[125] Bij dit gedeelte moet bedacht worden, dat Barth schrijft tijdens de Duitse kerkstrijd ten tijde van het Hitler regiem. In het geding was de poging van Hitler de kerk onder controle te krijgen. In meerderheid ging de kerk daarin mee, met uitzondering van de ‘Bekennende Kirche’. Die kwam op voor de vrijheid van de kerk. Wat Barth hier dus betoogt, is in zijn dagen uiterst kritisch.
[126] In de tekst gebruikt Barth het woord ‘positief’. De vraag kan gesteld worden of ‘passief’, gelet op het volgende ‘actief’ niet beter op zijn plaats geweest was.
[127] Barth noemt hier Landeskirche en Freikirche. Een Landeskirche is een kerk, die bestaat binnen de grenzen van de bestaande Duitse deelstaten en daarvan (bijv. door de door de staat geheven kerkelijke belasting) afhankelijk is. Een Freikirche is een kerk, die van de staat onafhankelijk is en waarvan de grens niet gelijkloopt met die van de staat.
[128] Salomo betekent vrede. Barth maakt hier een toespeling op de titel van Jezus Vredevorst. Zie Jes. 9:5. Jezus is meer dan Salomo (Mat. 12:42). Hij regeert en zal regeren. Daarnaar kunnen en mogen mensen in de aardse werkelijkheid niet naar streven, er wel naar verwijzen.
[129] Grondregel.
[130] Ieder het zijne.
[131] Zie noot 50.
[132] Opdat eenieder het zijne ongeschonden zou kunnen behouden (vert. Sizoo). De vertaling van De Niet: ‘dat ieder in het ongestoorde bezit van zijn goederen blijft’.
[133] Institutie IV 20 3. Er kan geen twijfel over bestaan – daarop heeft dr Arnold Ehrhard uit Lörrach mij vriendelijk attent gemaakt – dat Calvijn hier van zijn kant Ulpianus resp. Cicero heeft geciteerd, die naar De Leg(ibus). 16,19 een vermoeden kende, dat de ”lex” Graeco nomine (nomos) a suum cuiqui tribuendo ( dat het woord “wet”, in het Grieks ieder het zijne toedelen) zou betekenen.. Opmerkelijk genoeg ontbreekt deze verwijzing in het kritisch apparaat van Barth/Niesel, Joannis Calvini Opera Selecta Vol. V., S. 474 bij regel 4.
[134] Zie noot 130.