Rechtvaardiging en Recht
- Pagina's:
- Rechtvaardiging en Recht
- Rechtvaardiging en Recht (tekst)
- De tegenstelling tussen Kerk en Staat als zodanig
- Het wezen van de staat
- De betekenis van de staat vor de kerk
- De inzet van de kerk voor de staat
- Noten
1. De tegenstelling tussen Kerk en Staat als zodanig.
Ook ik vind het juist en belangrijk allereerst te wijzen op de ‘tegenstelling’ tussen Jezus en Pilatus. De reformatie heeft in haar leer over kerk en staat, voor zo ver ik zie, van alle toch tamelijk inhoud rijke teksten uit het evangelie die zich met deze ontmoeting bezighouden, alleen belang gehecht aan het woord uit Johannes 18:36: “Mijn Rijk is niet van deze wereld”. Het zou haar denken over de keurvorst van Saksen of de Raad van Genève kennelijk storen, als zij zich daarbij al te intensief aan Pilatus had moeten laten herinneren. Maar zou storing het enige effect daarvan zijn? Zou het misschien niet juist tot een betere fundering kunnen leiden van wat zij in deze wilde zeggen? Hier moet dus in ieder geval nog iets onderzocht worden.[23].
Inderdaad: de staat, die tot demon wordt en daarmee zijn karakter als macht van deze Eeuw aan de ene kant, het ontheemd zijn van de kerk in deze Eeuw aan de andere kant – dat wordt in deze ontmoeting ‘indringend’ genoeg duidelijk gemaakt. Hadden de beheersers[24] van deze Eeuw de wijsheid Gods gekend, die “wij”, de apostelen, tot de volmaakten[25] spreken, dan “zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben”[26]. Daar lieten zij zien, dat zij haar niet gekend hebben. (1 Cor. 2:6 ev.) – Wat over de diastase[27] tussen kerk en staat geleerd wordt, was en is evenwel niet het enige, dat de gemeente kan leren van de teksten die zich met de ontmoeting tussen Jezus en Pilatus bezighouden.
Ik wijs allereerst op Joh. 19:11. Hier bevestigt Jezus nadrukkelijk, dat Pilatus ἐξουσία[exousia][28] over hem heeft en zeker niet een toevallige of een zich toegeëigende, maar één die hem van boven gegeven is[29]. En deze ἐξουσία [exousia] is helemaal niet op zich en als zodanig een macht van de boze, van de vijandschap jegens Jezus en zijn aanspraak. Pilatus zelf heeft dat in het eraan voorafgaande vers 10 zo geformuleerd: “Ik heb de macht U vrij te spreken en ik heb de macht U te kruisigen”. Zij kan als door God gegeven macht en zonder dat karakter te verliezen jegens Jezus op beide wijze gebruikt worden. Zou Jezus door Pilatus vrijgesproken zijn, dan zou dat weliswaar zeker niet dit betekend hebben: de legitimering van Jezus als de koning, die daartoe geboren en in de wereld gekomen is, dat Hij van de waarheid zou getuigen (Joh. 18:37). Deze legitimering kon en kan geen zaak van Pilatus zijn. De staat is in de vraag naar de waarheid neutraal: “Wat is waarheid?” (Joh. 18:38). Maar dit en dus de mogelijke kennis van de “wijsheid Gods” (1 Cor. 2:8) bij de beheersers van deze Eeuw, zou wel hebben betekend: de legitimering van Jezus om met luide stem de aanspraak deze koning te zijn onder de mensen te mogen proclameren. Het zou het gerechtelijke vrijgeven van de verkondiging van de rechtvaardiging betekend hebben!
Pilatus heeft Jezus niet vrijgesproken. Hij heeft zijn macht ervoor gebruikt om Jezus te kruisigen. Jezus heeft evenwel nadrukkelijk erkend, dat zij ook zo de aan hem door God gegeven macht is. Onderwierp Hij zich daardoor naar de mening van de evangelist aan de wil en het oordeel van een algemene, goddelijke voorzienigheid? Of was dit soms voor de evangelist belangrijk bij het andere gebruik dat Pilatus van zijn ἐξουσία [exousia] maakte, dat hij in plaats van recht te spreken het onrecht in het gewaad van het recht op zijn beloop liet? Was hier nu dit en toch vooral dit te zien en te waarderen, dat de staat zich met deze beslissing tegen de kerk keerde?
Neen, wat hier door dit gebruik van de ἐξουσία [exousia] van de staatsman gebeurde, juist dat was nu het enig mogelijke wat in het voltrekken van de genadige wil van de Vader van Jezus Christus gebeuren kon! Juist doordat hij (altijd nog in het gewaad van het recht! bij de uitoefening van de hem door God gegeven ἐξουσία [exousia]) het onrecht op zijn beloop liet, was hij precies het menselijke, tot de schepping behorende werktuig van de door de kruisiging voorgoed te voltrekken rechtvaardiging van de zondige mens. Bedenk de ronduit enorme betekenis van de gebeurtenis in het licht van de boodschap van Paulus. Als Pilatus Jezus uit de handen van de Joden aanneemt om Hem te laten geselen en te kruisigen, is hij om zo te zeggen de bemiddelaar die Hem in de naam van het heidendom overneemt. Juist daardoor brengt hij zijn solidariteit met de zonde van Israël aan het licht, maar juist daardoor treedt hij ook in in de gemeenschap van Israëls belofte. Wat zou alle rechtsbescherming die de staat de kerk daar kon en moest garanderen, geweest zijn naast dit handelen, waarin hij, menselijk gezien, precies tot grondlegger van de kerk werd? Dat hij dat is, wordt dan ook bijvoorbeeld in het getuigenis van de centurio onder het kruis (Mark. 15:39), dat aan alle andere belijdenissen voorafgaat, nadrukkelijk bevestigd. Ook dit heeft de kerk in ieder geval te leren van de tegenstelling tussen Jezus en Pilatus. Juist de staat in zijn gedemoniseerde vorm kan wel het kwaad willen om dan toch op eminente wijze het goede te moeten doen. Hij kan zijn dienst niet ontlopen. Hij ontloopt hem hier niet net zomin als hij die volgens Luk. 13:1-5 ontlopen kan, waar dezelfde Pilatus – tot moordenaar van die jonge Galileeërs geworden – op dezelfde manier tot instrument van de oproep tot boete moet worden als de net zo moordende instortende toren van Siloam. Precies daarom kan de staat zijn eer niet verliezen. Precies daarom moet volgens het Nieuwe Testament aan zijn vertegenwoordigers in alle omstandigheden eer bewezen worden. (Rom. 13:8[30], 1 Petr. 2:17).
In dezelfde richting wijst bij de synoptici de Barabbas-episode. Want wat doet Pilatus als hij de “beruchte” (Matt. 27:16), de “wegens oproer en doodslag gevangengezette” (Luk. 23:25) Barabbas vrij laat, maar de door hem zelf als onschuldig gevonniste Jezus overlevert om gegeseld en gekruisigd te worden? Men zal toch bij alle verwondering over deze justitie dit niet over het hoofd mogen zien. Juist door dit handelen van de staatsman kon bepaald niemand van de eerste lezers van het evangelie aan iets anders denken dan aan het handelen Gods, waarin Hij “Hem, die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt heeft, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem[31]” (2 Cor. 5:21). Wat doet de in hoge mate onrechtvaardige, menselijke rechter hier? Hij voltrekt juist als zodanig op e en directe manier het vonnis van de in hoge mate rechtvaardige goddelijke rechter. Waar zou de kerk zijn, als deze in plaats van de onschuldige Jezus vrijgelaten Barabbas er niet zou zijn, als dus deze staat in zijn gedemoniseerde vorm er niet zou zijn?
Men zou nu tenslotte in de Pilatus-teksten ook dit niet over het hoofd moeten zien: Jezus werd niet veroordeeld als staatsgevaarlijke “koning der Joden”, hoewel hij volgens Matt. 27:11, Mark. 15:2 zelf beleed dat Hij dat was[32]. Jezus werd strikt genomen helemaal niet veroordeeld. Alle vier de evangeliën wedijveren met elkaar om vast te stellen dat Pilatus hem als een onschuldige, een rechtvaardige beschouwde! (Matt. 27:19,24; Mark. 15:14; Luk. 23:14,15; Joh. 18:38, 19:4,6)[33] De samenhang met de rechtvaardiging wordt nu ook vanuit dit gezichtspunt duidelijk. Dezelfde Pilatus die zich omwille van de rechtvaardiging van de zondige mens tot werktuig van het door God besloten doden moest maken, die het vrijlaten van de misdadiger Barabbas moest uitvoeren – dezelfde Pilatus moet nu ook de vooronderstelling van dit gebeuren: de gerechtigheid van Christus nadrukkelijk en openlijk bevestigen en – let wel! – juist daardoor doet hij wat hij in zijn ambt behoort te doen. “Pilatus trachtte Hem los te laten” (Joh. 19:12). Juist dit (weliswaar niet als zodanig uitgevoerde) oordeel waarin hij vrijspreekt, is in overeenstemming met wat hij behoort te doen. Juist zo zou de staat zijn ware gezicht kunnen tonen. Toonde hij dat werkelijk, dan moest vrijspraak volgen, dan moest hij de kerk rechtsbescherming garanderen! Dat dat feitelijk niet gebeurde, dat wordt door de evangelisten ondubbelzinnig gekarakteriseerd als het afwijken van Pilatus van dat wat hij behoort te doen, als het falen van de staat: hij levert Jezus over om gekruisigd te worden, omdat hij het volk zijn zin wilde geven (Mark. 15:15). De politieke aanklacht tegen Jezus als zodanig was voor Pilatus klaarblijkelijk ongegrond, maar hij “besliste, dat aan hun eis moest worden voldaan” (Luk. 23:24). “Neemt gij Hem en kruisigt Hem!” (Joh. 19:6) – met het recht van de staat en met de rechtspraak van de staat heeft deze beslissing niets te maken – zoals de Joden dan ook bevestigen: “Wij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven” (Joh. 19:7). Niet naar de wet van de staat, maar ondanks de wet van de staat, naar deze geheel andere wet en doordat de staatsman niet deed wat hij behoorde te doen moest Jezus sterven. Gij, de Joden, hebt Jezus gedood! klinkt het daarom (met uitzondering van 1 Cor. 2:8) regelmatig in het Nieuwe Testament. (Hand. 2:23; 3:15; 7:52; 1 Thess. 2:15)
Juist in deze tegenstelling wordt duidelijk dat de staat in zijn gedemoniseerde vorm niet de staat is, die te veel, maar die te weinig staat is. Het is de staat, die op het beslissende moment nalaat zichzelf trouw te zijn. Verabsoluteert de staat zichzelf? Had Pilatus zich maar als staatsman absoluut serieus genomen! Hij had zijn ἐξουσία [exousia] dan anders moeten gebruiken dan hij gedaan heeft. Dat hij haar evenwel zo gebruikte, zoals hij deed, dat kon niet verhinderen, dat zij zich juist dan pas goed bewijst als macht die hem van boven gegeven is. Hij kon haar echter niet gebruiken zoals hij gedaan heeft, zonder daardoor in tegenspraak met zijn ambt te geraken, zonder – in het gewaad van het recht handelend – het recht, dat hij hoog te houden had, te vertrappen. Juist daardoor bevestigde hij, dat hij in overeenstemming met zijn opdracht, anders had moeten beslissen.
Wordt hij door het recht te verkrachten tot een onvrijwillige voltrekker en verkondiger van de goddelijke rechtvaardiging, dan maakt hij toch zo tegelijk zichtbaar dat als er werkelijk door mensen recht gesproken wordt, als de staat werkelijk zijn ware gezicht toont, dat dat dan onmiskenbaar de legitimering van de vrije en bewuste verkondiging van deze goddelijke rechtvaardiging, van het Rijk van Christus dat niet van deze wereld is, had moeten betekenen.
Wij zullen deze dubbele positieve bepaling van de tegenstelling tussen de beide domeinen, zoals zij juist in dit uiterst kritische geval zichtbaar wordt, niet weer uit het oog mogen verliezen. Men kan juist met dit uiterst kritische geval voor ogen bepaald niet meer zeggen, dat de rechtsorde van de staat “niets met die van de verlossingsorde te maken” heeft; dat we ons hier in het domein van het eerste en niet van het tweede geloofsartikel zouden bevinden[34]. Nee, juist Pontius Pilatus behoort nu eenmaal niet alleen in het Credo, maar echt in het tweede artikel ervan!