Praten over het ambt?

logoIdW

 

Als theologen over het ambt praten, hebben ze het over zich zelf. Na een beleefde buiging naar de diakenen, de ouderlingen en de rest van de gemeente, gaat het over de dominee die ervoor geleerd heeft om te preken en dat noemen ze dan ‘ambtstheologie’. Dat is precies het narcisme waarvoor paus Franciscus onlangs zijn medewerkers heeft gewaarschuwd. Bovendien is het een weinig vruchtbare, intellectuele oefening. Beter supervisie en intervisie dan ambtstheologie. Moeten we dan maar over het ambt zwijgen? Nee, integendeel, predikanten moeten juist verantwoording afleggen van wat ze feitelijk doen. Hun jaarverslag moet voor iedereen inzichtelijk zijn. Uit de stukken kan immers blijken wat ze in de praktijk waard zijn. En dat laatste is op dit moment buitengewoon belangrijk. We hebben het immers over het ambt terwijl er een totale oorlog dreigt met als inzet Oekraïne. De vraag die zich aandient, is dus: is dit ambt alleen voor kerkelijk gebruik bedoeld of kan het als voorbeeld dienen voor politiek leiderschap? Zit er in het kerkelijk ambt genoeg potentie om politici, waarvan op dit moment het uiterste gevraagd wordt, te inspireren? Op de persoon gespeeld: wat heeft Angela Merkel van haar vader geleerd? Wat was het politieke tegoed van zijn kerkelijk ambt?

De trias politica van Calvijn

Kerkelijke ambtsdragers leren omgaan met macht. Calvijn heeft er over nagedacht op een manier dat een politicus het zich kan aantrekken. Hij heeft namelijk wel ongezouten kritiek losgelaten op de kerkelijke machthebbers in zijn tijd, de bisschoppen, maar hij ontwikkelde tegelijkertijd een nieuw machtsbegrip. Calvijn was niet tegen bisschoppen omdat ze macht uitoefenden, maar omdat ze de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht in één hand hadden genomen. Hij zelf ontwikkelde een model, waarin deze machten gescheiden werden. De predikant kreeg de uitvoerende macht, het leergezag, middels de prediking van het Woord. De gemeenteleden kregen de wetgevende macht, namelijk door het functioneren van het vrije geweten van de christen. De kerkenraad kreeg de rechtsprekende macht: zij moest de wacht houden bij de vruchtbare tegenstelling tussen het gezaghebbende spreken en het vrije geweten. Kortom, Calvijn leerde de scheiding der machten (Institutio IV, VIII – XII, ‘de ecclesiae potestate’). Het is betreurenswaardig dat daar te weinig op gewezen wordt, want zo ergens dan ligt hier het politieke tegoed van het kerkelijk ambt.

Deze scheiding der machten bleek een goed model te zijn voor zoiets als een democratische staat. Het duurde even, maar uiteindelijk kwamen er politici die het zich hebben aangetrokken. Het werd bepaald geen softe staat, want wie niet krachtig durft optreden, kan geen leiding geven. Maar het gaat dan wel om de vraag hoe je de macht onderling verdeelt. Wie alle macht naar zich toe trekt, vernietigt de samenleving. Wie de macht deelt, bouwt haar op.

Op dat punt ging Calvijn dus heel ver. In zijn visie kreeg elk lid van de christelijke gemeenschap de volmacht tot handelen. Stuk voor stuk waren ze er van Godswege toe bestemd om met een vrij geweten op te treden. Het was zo’n ongewone gedachte dat Calvijn er zelf van schrok. Hij wist niet hoe snel hij het moest corrigeren. Maar het was al te laat. Het kind ‘democratie’ werd uit de wieg gehaald en leerde lopen. Calvijn mag dan wat zuur toekijken, maar voor Europa is het nog steeds een bron van inspiratie. En wat mij betreft, moest dat nog maar even zo blijven.

Hoe blijft de gemeente in beweging?

Wat doet de christelijke gemeente intussen? Praten over het ambt? Daar heeft ze het te druk voor. Er is werk te doen en daar moet leiding aan gegeven worden, anders wordt het niks. Ik neem aan dat de christelijke gemeente indertijd zonder veel omwegen de organisatiestructuur van de synagoge heeft overgenomen, dus een hoofd van de synagoge, een raad van oudsten en nog wat medewerkers. Ze werden ‘bisschop’, ‘presbyters’ en ‘diakenen’ genoemd en de onderlinge verhoudingen werden gaandeweg steeds hi‘rarchischer. In het gereformeerd protestantisme zijn we gewend aan een ‘platte’ variant van deze organisatie. Predikanten, ouderlingen en diakenen geven eendrachtig leiding aan de gemeente op haar weg door de wereld. Deze vorm van leiderschap is uiteraard een keus. En het vinden van mensen die het willen doen is een klus. We moeten het niet diepzinniger maken dan het is. Mozes was maar wat blij met de praktische adviezen van zijn schoonvader. Waar het om gaat is dat de gemeente op weg blijft. Die weg van de gemeente is geen ongerichte beweging, ze heeft een duidelijk begin, een helder midden en een welomschreven doel. Ze begint met de doop, gaat voort met permanent onderwijs en vindt telkens rust bij de maaltijd van de Heer. Eenvoudig genoeg, maar hoe doe je dat? Dat is de kwestie. Wie neemt het voortouw bij de doop, het onderwijs en de maaltijd?

Predikanten, ouderlingen en diakenen werken eendrachtig samen, maar vergis ik me of tekent er zich een zekere werkverdeling af?

De ouderlingen voeren persoonlijke gesprekken waarbij ze vroeg of laat kunnen herinneren aan de doop. Dat wil zeggen, ze helpen kinderen, mannen en vrouwen om waar nodig een nieuw begin te maken met hun leven. Ze laten zien dat het mogelijk is om afstand te nemen van het machtsmisbruik dat kerk en maatschappij vervuilt. Ze bidden met hen door de crisis van hun leven heen. Ze herinneren hen eraan dat het mogelijk is om een ‘bad’ te nemen waardoor ze als nieuw geboren worden.

Predikanten geven onderwijs. Ze geven leiding aan het leerproces van de gemeente. Ze maken de mensen gevoelig voor de beelden en gelijkenissen van Gods Rijk. Ze stimuleren hem om voor alles dat Rijk te zoeken en om strijdbaar te zingen, maar ze roepen tegelijk op tot waakzaamheid tegen alles wat ‘heilige oorlog’ heet. De predikant preekt geen oorlog, maar verzoening. Dat is óók een hele strijd, maar een goede.

De diakenen zorgen voor de maaltijd. Ze oefenen in de manier waarop Jezus zelf brood en wijn met de zijnen deelde. Zij zinspelen daarbij op de verlossing van de wereld, wanneer er eindelijk voor iedereen genoeg te eten zal zijn. Ze laten zien dat er nu reeds voor iedereen genoeg is als men genoegen neemt met kleine porties. Ze leggen zich niet neer bij de bestaande wanorde in de wereld en helpen waar ze helpen kunnen als er ziekte is, als er onrecht wordt gedaan, of als er rampen gebeuren.

‘… waar je niet naar toe wilt.’

Hoe dat ook zij, als de gemeente goed geleid wordt, blijft ze op weg, zelfs als de wereld om haar heen radeloos, redeloos en reddeloos is. Die gemeente volgt Jezus Christus, de Levende, op zijn weg door de wereld. Hij doopt hen met de Geest. Hij is het Woord en hij voedt hen met leven. Soms zijn ze Hem een eindweegs vóór, soms gaat Hij hen ver vooruit. Soms zijn ze te vroeg met hun verhaal, soms is Hij eerder bij anderen dan zij zelf. Maar in alle gevallen deelt de gemeente in de weg van Jezus Christus. Ze zijn – zo verward en onderling verdeeld en weerbarstig als ze zijn – één met Hem. Ze kunnen Hem vertrouwen. Tot hun verbijstering brengt Hij hen echter onverhoeds in een dal van diepe duisternis. Heel anders dan ze dachten. Hij brengt hen waar ze niet naar toe willen (Joh. 21:18). Maar daar is Jezus Christus bij de zijnen midden in de ellende van de wereld. En daar is God. En daar is de Geest die levend maakt.

Maarten den Dulk

Dr M. den Dulk was hoogleraar praktische theologie in Leiden en is emeritus predikant (PKN)