Het kerstverhaal (Lucas 2:1-20)
HET KERSTVERHAAL (Lucas 2:1-20)
Een voorloper van het kerstverhaal is te vinden bij Mozes, ook daar is het wachten op iemand die slim en dapper genoeg is om zijn volk te bevrijden uit zijn beklemming. De zus van Mozes is de eerste die tot het uiterste gaat om onheil af te wenden en de weg vrij te maken voor heilzaam optreden.
Mozes komt dan te liggen in een soort bootje en op dat moment is de dreiging van de doodsrivier nog erg groot. Pas als de dochter van de farao zich over hem ontfermt, neemt zijn lot een keer ten goede.
Het lezen van een biografie is een bijzonder genoegen. Steeds is de verhouding tussen moed en dreiging een andere. En steeds is het de kunst van de biograaf de algemene omstandigheden af te wegen tegen het unieke van de held van het verhaal. Mozes wist veel van het paleis van de farao en hoe de dingen daar toegingen. Jezus wist veel van zijn volk, maar ook van de Romeinen. Het vroege christendom heeft zorgvuldig afgewogen wat beschouwd kon worden als vrucht van Romeinse cultuur en wat beslist afgewezen moest worden. Keizer Augustus speelt daarom soms een zeer gunstige rol en soms begint juist bij hem al het heidendom en de hoogmoed van de mens.
Jezus ligt niet in een mandje, maar in een kribbe. Het heil begint moeizaam gestalte te krijgen. Maar vervolgens krijgen armzalige details een rijke betekenis. Pas gaandeweg ontvouwt zich Jezus’ betekenis. Erkenning komt in omgekeerde volgorde: eerst de armen (herders) en de aanzienlijken lopen op een dwaalspoor (Herodes).
Omdat in Europa erg veel mooie kerstmuziek is geschreven, kunnen wij de respectieve componisten wel beschouwen als engelen (boodschappers) van een eigen soort. Haendel maakte een wonderwerk met de Messiah. Dat is een prachtige presentatie van verschillende kerstmotieven. In Haendels muziek krijgen wij te maken met een ongelofelijke presentatie van messiaanse motieven.
Ons kerstverhaal biedt aan alle medespelers een rol van betekenis. Maria betekent, dat overwegen nodig is voordat het tot aanvaarden komt. De herders tonen ons, dat wie geroepen wordt, op zijn beurt door moet gaan met vertellen.
De os en de ezel beelden uit (Jes.1) dat men zijn eigen maat en meester moet kennen. En Jozef laat zien, dat de wereld bestaat niet door de vruchtbaarheid van de mens, maar door zijn ontvankelijkheid voor Gods aanwijzingen.
Godsdienst is nooit iets wat jij uit je hoge hoed tovert, maar ten hoogste wat jij mag doen, bedenken, uitvoeren en bewonderen.
B. Prakke