De staat neutraal!
De staat neutraal!
Op 28 mei jl. aanvaardde Paul Cliteur aan de universiteit van Leiden het ambt van hoogleraar in de encyclopedie van de rechtswetenschap. Hij deed dat met een rede, waarin hij het onvoorwaardelijk opneemt voor de neutrale staat. Hij verdedigt daarin de stelling: ‘hoe multicultureler de samenleving, hoe neutraler de staat moet zijn’. Hij keert zich daarmee tegen degenen die menen dat een multiculturele samenleving om een multiculturele staat vragen. De scheiding tussen kerk en staat mag, volgens hen, vervagen nu die samenleving grondig verandert. Wat is er tegen als dienaren van de overheid hoofddoekjes dragen en als religieuze instellingen subsidies ontvangen? Cliteur keert zich daar fel tegen.
Zijn betoog raakt mij. Gedurende vele jaren ben ik betrokken geweest bij projecten met Moslims. Op microniveau speelde deze discussie voortdurend mee. Subsidies dienden immers van de overheid te komen. Meer dan eens kwam het voor dat deze dat weigerde met het beroep op de scheiding tussen kerk en staat. Die scheiding werd dan door mij en andere pleitbezorgers gekritiseerd.
Om nog een reden raakt zijn betoog mij. Regelmatig kom ik als predikant in de kerk mensen tegen die verlangen naar een Christelijke overheid. De scheiding tussen kerk en staat is helemaal niet zo diep verankerd in de beleving van de Christenen. Als vanuit de Islam de scheiding onder de kritiek komt, is het niet uitgesloten dat dat sentiment ook binnen de kerk weer gaat opspelen, met alle gevolgen van dien.
Het lijkt mij daarom goed als de kerk zich mengt in het debat dat Cliteur en anderen voeren. Zijn stellingnemen dwingt ons als kerk ons opnieuw te bezinnen op de staat en onze houding ten opzichte daarvan. Het debat dat Cliteur oproept is meer dan een praktisch, partijpolitiek debat; het gaat om een principieel debat. De staat zelf is in het geding. Is de staat nu om pragmatische reden neutraal, maar dat kan veranderen als de situatie verandert, of is de staat principieel neutraal? Het gaat dus om het wezen van de staat.
I.
Hoe verleidelijk het ook is op te komen voor een multiculturele staat, denk ik toch dat de stelling van Cliteur bijval verdient, juist vanuit de kerk. In het publieke debat dient de kerk krachtig op te komen voor de neutrale staat. Dat dient zij te doen juist vanuit haar verstaan van het evangelie. Deze publieke steun is noodzakelijk omdat het om de fundamenten van ons staatsbestel gaat. Juist dan moet de kerk op haar hoede zijn en op tijd ontwaken. De staat is immers voor haar niet zo maar een instelling. De staat is voor haar een instelling Gods. Dan gaat het niet om een christelijke staat, maar juist om een neutrale staat. De staat als instelling Gods is een neutrale staat. Alleen als neutrale staat, dient zij het welzijn van mensen; is zij onpartijdig en kan zij gezag afdwingen.
Zoals zo vaak val ik in tijden van onzekerheid en verwarring terug op Karl Barth. Hij schreef in 1938 over de verhouding Kerk en Staat de brochure ‘Rechtfertigung und Recht’. In deze brochure verwerkt hij het reformatorische gedachtegoed en corrigeert hij de zwakheid daarvan. Het is zeer de moeite waard om in het door Cliteur en de zijnen aangezwengelde debat kennis van deze brochure te nemen. Het kan de kerk helpen haar standpunt in onze tijd te bepalen.
II
In ‘Rechtfertigung und Recht’ voert Barth een krachtig pleidooi voor de neutraliteit van de staat. Het accent valt daarbij op de beide woorden. De kerk komt op voor de staat en de kerk komt op voor de neutraliteit daarvan.
Barth komt tot deze conclusies niet op grond van politieke overwegingen. Zoals wij van hem verwachten mogen, is zijn redenering een strikt theologische. ‘Rechtfertigung und Recht’ is een nieuwtestamentische studie. Alle teksten uit het Nieuwe Testament die met de staat te maken hebben, worden door hem zorgvuldig geëxegetiseerd. Op grond daarvan trekt hij zijn conclusies. De kerk, die Christus belijdt, komt onverschrokken en onvermoeibaar op voor de neutraliteit van de staat. Juist omdat de kerk van Jezus Christus weet en van Zijn heerschappij, komt zij op voor de staat en voor de neutraliteit daarvan. Het lijkt tegenstrijdig, maar is het niet. Dat vereist toelichting.
Het is onmogelijk het compacte betoog van Barth in het bestek van een artikel samen te vatten. Ik trek een paar lijnen.
III
Centraal in het betoog van Barth is de stelling dat de staat in het christelijke belijden, in het christelijke domein thuishoort. Dat is zijn fundamentele correctie van de reformatorische traditie. Pilatus maakt deel uit van het tweede artikel van de belijdenis. Over de staat wordt niet gedacht vanuit de schepping, de scheppingsordinantiën of de voorzienigheid Gods. De staat is niet ondergeschikt aan een algemene God, maar aan Jezus Christus. Deze correctie maakt Barths ‘staatsleer’ bewegelijk en kritisch. De staat heeft voor alles Jezus Christus te dienen. Dat is het wezen van de staat. Alleen dan kan de staat doen waartoe hij bestemd is: recht spreken en handhaven voor mensen.
Kardinaal punt is dan wat dat dienen van Jezus Christus inhoudt. In dat verband wijst Barth op de machten die aan Jezus Christus ondergeschikt zijn. De staat is één van die machten. In die orde dient de staat te blijven. Dat betekent in de praktijk van zijn handelen een strikte neutraliteit. In de waarheidsvraag is hij neutraal! Hij verliest deze neutraliteit als hij zich niet schikt in de orde waarin hij van godswege – dus ondergeschikt aan Jezus Christus – staat. In het bestek van dit artikel laten we terzijde dat de staat ook in de geperverteerde vorm, zich niet aan de heerschappij van en dus dienst aan Jezus Christus kan onttrekken. Barth gaat daar in deze brochure uitvoerig op in. Pilatus blijft ook in zijn verwerping de rechtvaardiging dienen.
De door Barth bedoelde neutraliteit krijgen we nog iets scherper in beeld als we er op letten waartegen hij zich afzet. Wanneer verliest de staat zijn neutraliteit? Wanneer loopt hij weg uit de ondergeschiktheid aan Jezus Christus? Barth wijst dan op twee mogelijkheden. De staat is te veel staat of de staat is te weinig staat.
Met de eerste mogelijkheid heeft Barth in 1938 zelf te maken. Dat is de staat die om liefde, aanbidding vraagt. Die staat gaat op de plaats van Jezus Christus staan en vraagt trouw en gehoorzaamheid. De staat staat boven de wet. De consequentie is de tirannie. Er is geen sprake meer van dat het recht gediend wordt. De staat is niet langer neutraal. De staat dient niet langer het recht, maar is er meester van geworden. De relatie tussen de in Jezus Christus voltrokken rechtvaardiging en het recht is verbroken. De staat is de concurrent van Jezus Christus geworden. Barth noemt dat een waanzinnige onderneming.
De andere mogelijkheid staat haaks op de ontaarding van de staat als tirannie. Is in dat geval de staat te veel staat, de andere mogelijkheid is dat de staat juist te weinig staat is. Ook dan wordt er geen recht meer door de staat gesproken, ook dan is iedere burger voor de staat niet meer gelijk. In deze mogelijkheid is de staat in bezit genomen door belangengroepen binnen de staat. De staat dient deelbelangen; deelbelang wordt tot algemeen belang. In dit verband wijst Barth op de houding van Pilatus. In zijn geval is de staat niet te veel, maar juist te weinig staat. Hij spreekt geen recht, maar laat dat over aan een partij binnen de staat. Had hij recht gesproken, dan had hij Jezus vrij gelaten. Dan was de staat volledig staat en dus neutraal geweest.
Ook in deze variant loopt de staat dus weg uit de orde waarin hij van Godswege staat. Ook dan is het recht het slachtoffer. De macht die hij heeft wordt dan niet ingezet om het recht te ondersteunen en te handhaven. In dat opzicht lijkt deze afwijking op de mogelijkheid waarin de staat juist teveel staat is. In beide gevallen, hoewel in de praktijk zeer verschillend, is er sprake van een demonisering van de staat. De staat die niet staat is en dus geen recht handhaaft.
Barth beschrijft de beide varianten niet als theoretische mogelijkheden. In de praktijk kunnen zij zich in allerlei vormen voordoen. Daarmee zijn we terug bij het hedendaagse debat.
IV
Het lijkt mij dat Cliteur en de zijnen vooral wijzen op de tweede mogelijkheid: de staat die te weinig staat is. De staat/overheid dreigt een speelbal te worden van private belangen in de samenleving. De multiculturele staat betekent in de praktijk een versplintering van de staat. De tegenstellingen in de multiculturele samenleving dringen door in het staatsapparaat. Cliteur wijst op het gevaar dat dreigt. Zo ver is het nog niet. Met Barths analyse in ons achterhoofd dienen we ook als kerk alert te zijn. Voordat we het beseffen, kan het te laat zijn; kan de rechtstaat ondermijnd zijn.
Het lijken grote woorden, maar is het niet deze tendens die op dit moment waarneembaar is? Vele analisten wijzen er op dat de macht van de staat ernstig aangetast is. De staat heeft het geweldsmonopolie niet meer. Het is niet langer de staat die de macht uitoefent en recht spreekt, maar revolutionaire/terroristische/religieuze bewegingen. Nogmaals het is in Nederland nog lang niet zo ver, maar het is goed op tijd tendensen te onderkennen. In de strijd om de hoofddoekjes gaat het om meer dan om een stukje stof.
In zijn analyse wijst Barth er op dat de neutrale staat nooit een vanzelfsprekendheid is. Voor hem is de democratische rechtstaat een voorbeeld van zo’n staat, maar ook de democratische rechtstaat kan demoniseren. Voortdurend is er de politieke strijd waarin het ten diepste om de neutraliteit van de staat gaat. In dat debat dient de kerk stelling te nemen. Dat betekent niet dat de kerk in elke politiek debat een mening hoeft te geven. De kerk dient wel waakzaam en actief te worden als de rechtstaat zelf in het geding is. De democratie is niet in zichzelf een waarborg tegen een mogelijk afglijden. Wat neutraliteit is, wordt ten diepste geweten binnen de kerk. De kerk weet immers van het wezen van de staat als aan Jezus Christus ondergeschikte macht. Zo kan de kerk in politiek roerige tijden de waarborg voor de rechtstaat zijn. Barth noemt dat zo: de kerk is het ‘staatliche kontinuum’. In het debat neemt de kerk het voor de staat op als deze te veel of zoals in onze situatie te weinig staat dreigt te worden. Dat doet zij omwille van het recht, dat alleen recht is als het op de in de in Jezus Christus geopenbaarde rechtvaardiging geënt is. Alleen de neutrale overheid is de waarborg daarvoor.
Zulk spreken van de kerk is uitzonderlijk. Het dient niet verward te worden met het politieke dagelijkse handwerk. Daar mag de kerk een mening over hebben en dienen Christenen zich ook mee bezig te houden. Cliteur zet ons voor de vraag of het moment voor zulk uitzonderlijk spreken niet nabij is.
At Polhuis