Is Paul ook onder de profeten?

logoIdW

 

IS PAUL OOK ONDER DE PROFETEN?

In het betoog van Cliteur nemen exegeses van Oudtestamentische verhalen een belangrijke plaats in. Centraal daarbij is het verhaal van het offer van Abraham (Gen. 22). In dit verhaal gaat het om – in de woorden van Cliteur – een experiment van God om de loyaliteit van de grondlegger van de drie monotheïstische godsdiensten te testen. Voor dit experiment heeft Cliteur geen goed woord over. Het toont een gewelddadige god, die van zijn volgelingen een kadaverdiscipline vraagt. Wat god met dit bevel ook bedoelt, Cliteur vraagt zich af of zo’n experiment moreel verantwoord is. Een ander verhaal dat belangrijk is in zijn betoog komt uit Numeri 25, het optreden van Pinechas. Voor Cliteur is hij het prototype van de religieuze terrorist die met instemming van zijn god handelt. Beide verhalen onderstrepen Cliteurs stelling dat geweld met het monotheïsme onverbrekelijk verbonden is.

Wie de exegeses van Cliteur leest krijgt de bijna onbedwingbare behoefte deze te weerleggen. Er zijn andere exegeses mogelijk. Cliteur bespreekt er een paar en stelt daar niet zo eenvoudig te beantwoorden vragen bij. Zo makkelijk komen we niet van hem af. Er komt nog iets bij. Voor Cliteur is de reactie om met andere mogelijke exegeses te komen een ontkenning van het eigenlijke probleem. Dat probleem is dat religie en geweld bij elkaar horen. Andere exegeses proberen dat punt te verdoezelen. Daarmee draagt dit typen reacties niet bij aan het punt dat Cliteur ter sprake brengt: een strategie tegen het terrorisme. Integendeel, andere exegeses verdoezelen dat probleem juist. Van de kerk, van monotheïstische gelovigen wordt meer verwacht. In het eerste artikel heb ik de punten genoemd: seculier geloof en de aanvaarding van de neutrale staat. In dit artikel betoog ik dat Cliteur ten aanzien van deze punten vanuit de kerk bijval verdient. Maar eerst nog een paar opmerkingen over de andere exegeses.

Exegeses

Wie kennis neemt van de bijbelse verhalen komt er al spoedig achter dat geweld daarin een stevige rol speelt. Terecht merkt Cliteur op dat dat geweld in het westerse geloofsdenken afgewezen wordt. Dat kom tot uitdrukking in de andere exegeses waarover hij spreekt. Hij noemt deze exegeses naïef. Waarom? Het meest pregnant brengt hij dat in het volgende citaat onder woorden. “Vervolgens stapt men dan ten aanzien van de daadwerkelijke invulling van dat ‘goede doen’ over op een heel ander register, namelijk dat van de autonome ethiek. Men schuift dan stilzwijgend ‘de God van de Bijbel’ terzijde.” (267) In de bijbel hoort de vrijzinnig theoloog de oproep van God om het goede te doen. God is immers zelf het goede. Gelovigen dienen Hem na te volgen. Daar is op zich niets mis mee, ware het niet dat daarmee de God van de Bijbel in feite opzij geschoven is. De vrijzinnige theoloog volgt niet de God van de Bijbel maar een eigen autonome moraal, die het gebruik van geweld als immoreel afwijst. Cliteur noemt dat de invloed van het cultureel polytheïsme in het Europese denken. Wijst de God van de Bijbel het geweld dan niet af? Precies dat is in het geding. Wat vrijzinnige theologen als immoreel afwijzen, namelijk gebruik van geweld, past evenwel precies binnen de logica van het monotheïsme. Geweld kan, blijvend binnen dit religieuze kader, niet als immoreel afgewezen worden.

Cliteur noemt dan een tweede argument tegen de vrijzinnigen. Hij houdt hun voor, dat zij vanuit een vooronderstelling exegetiseren. Die vooronderstelling is dat God goed is en in Hem geen geweld is. Wanneer onder het mom van religie geweld gebruikt wordt, is deze, in de opvatting van de vrijzinnigen, gekaapt door booswichten. Exegese dient er dan toe om God voortdurend vrij te pleiten van geweld. Het ligt niet aan Hem, maar aan de misbruikers van de religie. Die vooronderstelling ondergraaft Cliteur met zijn in zijn ogen nuchtere en onbevangen lezing van de bijbelse verhalen.

Cliteur maakt deze opmerkingen niet om een interessante hermeneutische discussie te voeren. Het blijft hem gaan om een strategie tegen het religieus terrorisme. In dat kader acht hij deze vrijzinnige exegeses gevaarlijk. Het eigenlijke probleem wordt er niet door aangepakt: het gewelddadige karakter van monotheïsme. Men ziet, levend in zijn eigen religieuze wereld, het gevaar niet en pakt het daardoor ook niet aan. Om de met het monotheïsme samenhangende logica te doorbreken, is volgens hem een grondiger religiekritiek nodig. Dat is kritiek op het monotheïstisch systeem als zodanig.

Religiekritiek

Aan het slot van zijn betoog maakt Cliteur een opmerking die de kern van het probleem onder woorden brengt. “Misschien kunnen we wel zeggen: religie is in de kern niet verkeerd, maar wordt verkeerd gebruikt. Wij gebruiken (of liever ‘misbruiken’) religie om onze morele principes te legitimeren.” (314) Zo lees ik zijn boek. Als een aanklacht tegen het gebruik van religie om onszelf groot te maken.

Karl Barth leerde de kerk in zijn 17e paragraaf van de KD, dat religie voortdurend als legitimatie van ons eigen machtsdrift gebruikt wordt. We kunnen als mensen niet anders, dan ons onder de bedekking van de religie groot maken. Als een seculiere profeet herinnert Cliteur ons hardgrondig aan deze religiekritiek. Het monotheïsme, ook het Christelijke, ontkomt niet aan deze menselijke neiging. Die spiegel houdt Cliteur ons voor. Hebben wij er niet onbewust wellicht toch een systeem van gemaakt? Dienen we niet steeds weer opnieuw elke systeembouw, met geweld als inherent gevolg, te bestrijden?

Cliteur kiest als strategie voor zijn religiekritiek voor het omdraaien van de religie en moraal. Niet de moraal is in de religie gegrond, maar de religie dient in de moraal, maar dan wel de seculiere moraal, gegrond te worden. Barth grondt zijn religiekritiek juist in zijn geloof in de God van de Bijbel, die de strijd aangaat tegen de Baäls en met name als Hij door ‘zijn’ gelovigen zelf tot Baäl gemaakt wordt. Zijn kritiek richt zich dus op de eerste plaats tot Christenen zelf. In de kritiek van Cliteur op het monotheïsme hoor ik de echo van deze religiekritiek. Deze kritiek dient dan ook serieus genomen te worden. Er voor weglopen, maakt ons schuldig.

De neutrale staat

De proef op de som of gelovigen het zuurdesem van de theocratie werkelijk uitgebannen hebben, is de houding die zij aannemen ten opzichte van de staat. Dan blijkt in de praktijk of de kracht van het monotheïsme gebroken is. Voegt de gelovige zich naar de regels en wetten van de democratische rechtstaat of blijft hij aan de wetten van zijn god een hoger recht toekennen? Om die vraag gaat het. Ook hier betoont Cliteur zich kritisch en argwanend. De praktijk wijst uit dat er in de geschiedenis van Europa zich een compromis uitgekristalliseerd heeft. “De oplossing voor dit heikele dilemma van de verhouding tussen het geestelijke en het politieke gezag wordt vaak gezocht in het toedelen van bevoegdheden aan ieder ‘op zijn eigen terrein’.” (246) Deze tweezwaardenleer is een praktische oplossing, maar geen principiële. De geestelijke macht legt zich bij de status quo neer zolang zij zwak staat. Zodra “zij sterk staan, dan zullen zij wél in opstand komen wanneer zij niet de positie krijgen toegewezen die zij vinden dat hen toekomt”. (247) Dan wordt de opstand gepredikt en laat het monotheïsme zijn ware gezicht zien. Cliteur vraagt dus meer dan een praktisch compromis. Deze vraag aan monotheïstische gelovigen lijkt mij terecht. Theocratie en monotheïsme zijn immers broertje en zusje van elkaar. Wie aan God de eer geeft, kan om deze vraag niet heen.

Ook hier kan Barth ons goede diensten bewijzen. In zijn denken over de verhouding van de Christen tot de staatsmacht/overheid blijft hij God de eer geven en tegelijk de democratische rechtstaat het volle pond. Hij doet dat niet om pragmatische redenen. Voor hem is de staat – en dan bedoelt hij de democratische rechtstaat – een door de God van de bijbel gewilde staat. De staat is een geschenk Gods, een instrument in zijn handelen met de wereld. De Christen komt voortdurend op voor de staat. Hij doet dat onder andere door actief als burger te participeren. Hij doet dat door actief voor de democratische rechtstaat op te komen als deze bedreigd wordt, ook en met name als die bedreiging religieus gemotiveerd wordt. Met nadruk, dan gaat het om de democratische rechtstaat zoals wij die kennen. In de nuchtere werkelijkheid van de dagelijkse politiek en wetgeving wordt God gediend. Om deze seculiere rechtstaat het volle pond te geven hoeft de christelijke gelovige God niet op te geven. Integendeel, het dienen van deze seculiere, neutrale staat en het versterken daarvan horen bij de dienst aan God.

Bijval

Cliteur vraagt aan monotheïstische gelovigen een radicale kritiek op het monotheïsme als systeem en een actieve deelname aan de seculiere en neutrale staat. Dat zijn strategieën in de strijd tegen het religieuze terrorisme. Op grond van haar eigen getuigenis kan en mag de kerk zich aan deze oproep niet onttrekken. Sterker nog. Juist op grond van haar eigen getuigenis dient de kerk deze kritiek van Cliteur krachtig bij te vallen. Door voortdurend kritisch te zijn naar het eigen denken en door in de praktijk krachtig op te komen voor de democratische rechtstaat. Cliteur is daarbij geen tegenstander maar een medestander die de kerk bij de les houdt.

At Polhuis