Waar is Israël gebleven?
WAAR IS ISRAËL GEBLEVEN?
Over de synodale nota ‘Spreken over God’ is veel te zeggen. Dat is dan ook gebeurd tijdens de vergadering van de Synode en het gesprek gaat door. Op één notie die in dit debat nauwelijks aan de orde komt, wil ik wijzen. Ook ik had het over het hoofd gezien, totdat Hebe Kohlbrugge mij er attent op maakte. In het gesprek over God is Israël vrijwel verdwenen.
Het lijkt een detail te zijn, maar is dat niet. Door het ontbreken van Israël verandert er iets fundamenteels in ons spre-ken over God. Dat zeg ik niet als enkele gelovige met bepaalde voorkeuren of sympathieën. Het is de kerk, waartoe ik behoor, zelf die het zegt. Ons geloven en Israël horen bij elkaar. Zonder Israël kan niet over ons geloof gesproken worden. Ik ga daar straks op in. Eerst een mogelijke tegenwerping weerleggen.
In de nota komt Israël 7 maal voor. Kern daarvan is, dat Israël God heeft leren kennen in zijn verhevenheid en zijn heiligheid en in zijn nabijheid en menselijkheid. Deze God heeft voor Israël gekozen en heeft Israël gedragen, zoals een moeder haar kind. Met Israël en de volken gaat deze God een weg naar de voleinding van alle dingen.
Het zijn goede dingen die hier gezegd worden. De auteur verdient hier een compliment. Toch blijft het mij te vrijblij-vend gezegd. Het zijn constateringen die verder in het stuk geen rol van betekenis spelen. Om het wellicht iets te scherp te zeggen. Goed dat we dat nu van Israël geleerd hebben, maar verder kunnen we het zelf wel af, zonder Is-raël. In het spreken over God wordt Israël wel genoemd, maar structuurbepalend voor dat spreken tot op de dag van vandaag voor de kerk en voor individuele gelovigen, is het niet. Daarmee gaat de nota terug achter een ander spre-ken van de kerk over God.
Fundamenten en perspectieven van belijden
Aan het eind van WOII biedt de Synode aan de kerkenraden en classes een proeve van hernieuwd reformatorisch belijden aan: ‘Fundamenten en perspectieven van belijden’. Dat is een interessant geschrift, omdat daarin voor het eerst in een belijdend spreken van de kerken een notie aan de orde komt, die in oude belijdenisgeschriften ontbreekt. Het gaat dan om de plaats van Israël in het belijden, ook na zijn verwerping van de Messias Jezus. Stelling wordt genomen tegen de toen tot dan toe gebruikelijke opvatting dat Israël in Gods plan ‘geen andere plaats meer heeft dan elk ander willekeurig volk’. Om die reden nam het geen plaats in in het belijdend spreken van de kerk. ‘Fundamenten en Perspectieven van belijden’ corrigeert deze kerkelijke praktijk. In het belijden van de kerk komt Israël een plaats toe, omdat het ‘tot op heden een plaats in Gods plan inneemt.’
In zijn nog altijd lezenswaardige uitleg van dit synodale geschrift gaat K.H. Miskotte uitgebreid in op de beide aan Israël gewijde artikelen (art. 3 en art. 17, in: De kern van de zaak, 1950. Een bewerking van zijn artikelen over F&P in In de Waagschaal.) Ik pleit ervoor deze artikelen en de uitleg van Miskotte in het gesprek over het spreken over God te betrekken. In dit bestek slechts een paar opmerkingen die het belang daarvan aanduiden.
Artikel 3. Artikel 3 handelt over de verkiezing van Israël. In artikel 17 spreekt de kerk uit dat deze verkiezing blijvend is. Daarom wordt op die plaats gesproken over het heden en de toekomst van Israël. Eerst een paar dingen over art. 3.
Miskotte maakt direct aan het begin van zijn bespreking duidelijk dat de aandacht voor Israël niet alleen te maken heeft met de verschrikking van WOII. Die verschrikking heeft er wel toe bij gedragen dat er een ‘klaarder inzicht in het geheim van Israëls verkiezing als pars pro toto’ ontstaan is. Dit inzicht geeft het blijvende belang aan van het mees-preken van Israël in de belijdenisgeschriften van de kerk. Dit pars pro toto wordt niet opgeheven. Het leert de kerk blijvend dat God ons in de geschiedenis van dit volk tegemoet komt. In deze geschiedenis ontmoeten wij God. Daarmee heeft Miskotte het OT op het oog, maar Israël als reëel bestaand volk staat daar niet buiten. Vasthouden aan deze pars pro toto gedachte voorkomt dat ons spreken over God piëtistisch en onpolitiek wordt. Israël is en blijft voor het spreken van de kerk van belang niet omdat Israël in zichzelf bijzonder is, maar omdat het door God in de vervreemding (die ook onze vervreemding is) verkozen is en blijft. Israël is pars pro toto voor de ‘algemene mens’, die de mensheid in de vervreemding representeert.
Over God kan de kerk dan ook niet spreken zonder Israël. In een krachtige zin vat Miskotte dat samen: wat de kerk met de vocabel ‘God’ bedoelt, wordt zichtbaar in de verkiezing van Israël. Wie God is en wat de bestemming van de mens is, hoe God en mens op elkaar betrokken zijn, daar weten we van uit onszelf niets van. ‘Israël, dát is de plaats waar wij zien (dwz. bij het licht van het Woord) hoe het stáát tussen God en mens’. Zijn wezen en ons wezen krijgen wij samen voor ogen in de verkiezing van Israël.
Zo is Israël voor ons de blijvende spiegel, waarin wij de betekenis zien van het in beslag genomen worden door deze God, die verkiest. ‘Israël is verkozen, opdat het “zou ervaren dat in het leven uit Gods koninklijke gunst en wet het heil en de vrede der mensen (!) gelegen is.”’
Het verhaal van Israël is ook ons verhaal. Wat over Israël gezegd is, is ook over ons gezegd. Daarom hoort de ‘ver-kiezing van Israël’ thuis in de belijdenis van de kerk en dient het voeg ik toe een structurerende rol te spelen in ons spreken over God. Het is ‘in heel zijn bittere werkelijkheid toch slechts een “spiegel”, waarin wij onszelf aanschouwen, onze onwil en onze onmacht’. Zo drukken we als kerk onze solidariteit met Israël uit.
Artikel 17. Het kan zijn dat deze aandacht voor Israël opgevat wordt als een oproep het OT serieus te nemen. Dat is zeker het geval, maar het daartoe te beperken lijkt mij toch niet in de lijn van ‘Fundamenten en Perspectieven’. Het is niet toevallig dat Miskotte in de uitleg consequent spreekt over Israël en zich niet beperkt tot de uitleg van het OT. Zo vreemd is dat niet, omdat juist het spreken over het concrete historische Israël elk onhistorisch, geestelijk en piëtis-tisch spreken over God voorkomt. Het behoort in het belijden van de kerk wel degelijk te gaan over het reëel be-staande Israël tot op de dag van vandaag aan toe. Het spreken van de kerk over God heeft met dit Israël te maken. Als dat niet zo is, mag de vraag gesteld worden of we het nog wel over de verkiezende God hebben die ons in Israël en de Messias verkondigd wordt. Over deze zaken wordt in art. 20 gesproken: heden en toekomst van Israël.
In dit artikel richt de kerk zich tegen de gedachte dat het met Israël ‘als drager en verbreider van de kennis des Heren’ gedaan is. De belofte is overgegaan naar de kerk. F&P verwerpt deze gedachte. Het zou volgens de uitleg van Mis-kotte betekenen, dat de kerk de bijbelse grondwoorden dreigt om te buigen tot een min of meer heidens begripsap-paraat. De grondslag is dan niet langer het historisch-concrete, maar het mystieke, het idealistische.
Deze aandacht voor Israël heeft overigens niets te maken met een onkritische houding ten opzichte van Israël. Mis-kotte distantieert zich hier nadrukkelijk van. Deze aandacht voor het concrete, historische Israël heeft alles te maken met de verkiezing van Israël door God en de blijvende geldigheid van de beloften Gods aan Zijn volk. Wie over God spreekt kan over deze blijvende verbinding niet zwijgen. Juist deze verbondenheid is het kenmerk van deze God. Om deze trouw gaat het. Over Gods trouw kan niet gesproken worden zonder het op deze manier concreet te maken, omdat het alleen op deze manier concreet gemaakt is.
In dit gedeelte schrijft Miskotte zinnen die door merg en been gaan. Om uit de vele één te noemen. Israël verkeert onder ons als ‘een providentieel teken en als een spiegel van Gods gericht over de mens, over de mensheid, over ons allen’. Om die reden dient de gemeente voor het aangezicht van God ‘de zorg der geschiedenis en de nood van Israël priesterlijk op het hart te dragen’. Israël is geen afgedane zaak in de kerk. Door de eeuwen heen heeft de kerk Israël naast zich, ‘als leraar in bijbels denken, als een vermaning tot deemoed, als een teken van Gods gericht en geduld.’ Israël is verworpen door God, jazeker, maar die verwerping herkennen we als gelovigen. We leven immers ook onder het gericht. Zijn toekomst is nog niet aangebroken. Zal het ooit gebeuren? In de vertwijfeling die dat kan oproepen worden we met name door het bestaan van Israël getroost. “Wie hier bijkans vertwijfelt, die krijgt tot exempel van wat de mens is, Israël voor ogen, en die hoort in de belofte aan Israël wie eigenlijk God is.’ En gaat het daar in ons spreken over God niet precies om?
Tot slot
De genoemde artikelen uit F&P lijken mij buitengewoon relevant voor ons spreken over God. Over God kan niet ge-sproken worden zonder Israël. Dat is niet eenvoudig en zeker niet in onze tijd waarin we, anders dan ten tijde van Miskotte, negatiever over het concreet bestaande Israël zijn gaan denken. Het is waar. Israël stelt ons voortdurend voor problemen. Alleen al het feit van de verbinding tussen volk en staat. Het een kan niet zonder het ander doordacht worden. Toch mag en kan dat niet de reden zijn om Israël nu uit het belijdend spreken over God Israël te marginaliseren en te schrappen.
‘Fundamenten en Perspectieven van belijden’ geeft aan Israël een prominente plaats in het belijden van de kerk en in het spreken over God. Dat deed het niet, omdat het beïnvloed werd door de tijdgeest van die dagen. Het was de ontdekking van de kerk dat Israël en de God waarover wij spreken onverbrekelijk tot op de dag van vandaag met elkaar verbonden zijn. Dat gold toen en dat geldt ook nu nog.
Daarom, als de kerk over God spreekt, spreekt zij terecht, zoals in de nota gebeurt over de God, die zich openbaart in Jezus, de gekruisigde (p.13). Die belijdenis wint aan kracht als daar nadrukkelijk bij beleden wordt, dat dat de God is, die zich in Mozes en de profeten geopenbaard heeft en daardoor Israëls God is. Die notie mag in het spreken over God niet ontbreken!
At Polhuis