Het offer van Abraham
HET OFFER VAN ABRAHAM
In het betoog van Paul Cliteur neemt het verhaal van het offer van Abraham een prominente plaats in. Het is voor hem het bewijs van de autoritaire, gewelddadige god en de mens die zich onderwerpt aan aan hem vreemde wetten. Het is te lezen in zijn boek “Het monotheïstisch dilemma”, waarover ik een aantal artikelen schreef. Cliteur is bij zijn lezing van het verhaal niet over één nacht ijs gegaan. Hij verwijst naar Kierkegaard, Bloch, Von Rad en bespreekt Gerrit de Kruijf. Hij doet dat met zo veel verve, dat ik – ik zeg het eerlijk – er door in verwarring raakte. Ik kreeg weer grond onder de voeten, toen ik op mijn speurtocht naar wat anderen over dit gedeelte gezegd hadden, de ‘exegese’ van Bert ter Schegget las. Ik vond hem in zijn bundel uit 1972 “Het geheim van de mens”. Hij is in zijn exegese met dezelfde schrijvers in gesprek als Cliteur, maar komt tot een diametraal tegengestelde visie op dit verhaal. Voor hem is het geen bewijs van de autoritaire god, maar een vertelling over de God, die mensen bevrijdt. Daarom, bij wijze van nawoord bij de artikelen over het boek van Cliteur aandacht voor deze uitleg.
JHWH is Elohiem
Kern van Ter Scheggets exegese is het onderscheid dat in de tekst gemaakt wordt tussen Elohiem en JHWH. Dit onderscheid is fundamenteel. Elohiem is de godsnaam in het algemeen. Het duidt als het ware de soort aan. Het is in de woorden van Ter Schegget ‘het voorwerp van religieuze verering’ (14). De vraag die in dit gedeelte (en in het hele OT) aan de orde is, door wie of wat dit godsbegrip gedefinieerd wordt. Volgens Ter Schegget is JHWH het subject dat ‘vulling geeft, inhoud geeft aan het predikaat’ (14) Elohiem. Wie JHWH is wordt duidelijk in de daden die Hij doet. Precies daarom gaat het in dit verhaal van het offer van Abraham.
Abraham gaat op weg. Hij volgt de stem van Elohiem. Doet hij dat als een onbeschreven blad? Ter Schegget wijst er op, dat Abraham de stem van JHWH gehoord heeft. Die stem heeft hem doen wegtrekken uit zijn land en maagschap. Door deze stem heeft hij zijn religie achter zich gelaten en is hij op weg gegaan naar beloofd land. De spannende vraag in de roeping nu is of het dezelfde is die hem nu roept. “Wie is deze Elohim, die zo duidelijk spreekt, onder wie niet is uit te komen?” (17) Om antwoord op die vraag te krijgen gaat Abraham op weg.
Heeft Abraham de zekerheid dat in deze stem van Elohiem opnieuw JHWH spreekt? Die zekerheid heeft hij niet en heeft niemand. Deze Elohiem kan zich ontpoppen als een Moloch, een mensenetende Baäl. Het verhaal van de Bevrijder kan een illusie zijn. Het is in onze wereld een illusie. Wij kennen de Elohiem die mensenoffers vragen. We kunnen ons er in onze van religie doortrokken wereld niet aan onttrekken. In de woorden van Ter Schegget. “Bevel is hier bevel”. Voor de staat moeten offers gebracht worden. ‘Op het altaar van het vaderland moeten de weerbare zonen worden gelegd en geofferd’ omwille van de toekomst van de staat”. (20) Over deze Elohiem spreekt Cliteur. Is de god van de bijbel, die met de naam JHWH aangeduid wordt ook zo’n god? Ogenschijnlijk is er geen verschil.
Juist omdat hij deze JHWH als bevrijder heeft leren kennen, is de gang voor Abraham een beproeving. Hij gaat naar de berg die God hem zal noemen. Er gaat dus nog iets gebeuren. Er zal nog iets genoemd worden. Ter Schegget interpreteert dat als volgt. Abraham gaat op ‘als gehoorzame, dat is als een gelovige-uit-het-gehoor, als een impressionabele voor elk sein van de hemel’. (16/17) Wat gaat er op die berg gebeuren? Om daar achter te komen, kan Abraham niet anders dan op weg gaan. De beproeving van elke gelovige is dat er nooit van te voren zekerheid te geven is of de stem die we horen de stem van de bevrijder is.
Abraham gaat en dan op de berg blijkt Elohiem JHWH te zijn. Hij voorziet in het offer. Hij vraagt geen offers maar biedt het offer aan. JHWH blijkt geen predikaat bij Elohiem te zijn, maar omgekeerd. Elohiem is een predikaat bij JHWH. Deze JHWH, die Abraham in zijn roeping uit zijn land heeft leren kennen, blijkt daar op de berg opnieuw te spreken. Het geloof van Abraham wordt niet beschaamd. Wie God is, wordt bepaald door JHWH en niet omgekeerd.
Waarom wil deze JHWH dan toch Elohiem genoemd worden? Dat woord is toch besmeurd, misbruikt en geschonden? Dat is zijn strijd met de goden. Niet zij hebben het recht die naam te dragen, maar alleen Hij, die bevrijdt. Hij is degene die het vanzelfsprekende van de religie doorbreekt. Dat vanzelfsprekende is het offer dat voor de goede zaak gebracht wordt. Ter Schegget noemt de opdracht van JHWH om de hand niet naar de jongen uit te steken, ‘de opschorting van het algemene, sterker: de opheffing van de religie’. (25) Waar dat gebeurt breekt in onze van religie vervulde wereld de menswording, de ‘humanisering’ door. Omwille van dat humane gaat JHWH de strijd met de goden aan. Poneert Hij zich als god te midden van de goden.
Het gaat er om de stem van deze God, die JHWH is, te horen. Dat blijft een spannend avontuur. Maar wie hem hoort en net als de gehoorzame Abraham op weg gaat, ‘verlaat het land der religieuze horigheid en gaat op weg naar de berg, die God hem noemen zal, de berg waarop het vuur der bevrijding zal worden ontstoken’ (29).
180 graden gedraaid
Bij Ter Schegget is er geen sprake van een god die autoritair zijn wet aan mensen oplegt, noch van mensen die zich onderschikken aan de heteronomie van de wet en de moraal. In zijn lezing worden deze zaken 180 graden omgekeerd. Bij hem is het een god die zich dienstbaar maakt aan mensen door hen juist uit de religie te bevrijden. Het geloof van Abraham in deze God die er in zal voorzien, betekent de eschatologische opheffing van de religie en haar moraal te zijn (27). “Op deze God der menselijkheid beroept zich het geweten van de mens, juist door in alle redelijkheid rekenschap af te leggen van de hoop waarvan het vervuld is”(27). Dat is de hoop op menselijkheid.
Het laatste woord over Genesis 22 is nog lang niet gesproken. Kan ook niet gesproken worden. Zo begint Ter Schegget zijn bespreking. “Dit grootse verhaal kan niet uitgelegd worden, niet verklaard worden, zodat wij zouden zeggen: zo is het”. (9) Precies dat wilde ik in reactie op de uitleg van Cliteur met deze verwijzing naar Ter Schegget duidelijk maken.
At Polhuis