Over Duitsland en de Duitse kerk

logo

Over Duitsland en de Duitse Kerk

Zondag 30 November sprak Barth op een gemeente-avond van de Zûrcher industrie-wijk over Duitsland en de Duitse Kerk. Hoewel zijn gedachten daarover in grote lijnen onder ons wel bekend zijn, is het de moeite waard uit deze lezing de hoofdgedachten naar voren te brengen.

Barth begon met er op te wijzen, dat er over de Duitse mensen een ondenkbaar grote moeheid en nervositeit ligt, tengevolge van de gebeurtenissen der laatste 15 jaar, van de honger, de materiële zorgen en de uitzichtloosheid. Wie dat bedenkt, zal allerlei op zichzelf vreemde verschijnselen beter begrijpen. De moraal zakt steeds dieper. Men leeft van corruptie en zwarte handel. Des te dankbaarder moeten wij zijn voor die groep, die er ook nog is, die toch fatsoenlijk en verantwoordelijk wil blijven leven. Men vindt ze onder de studenten, onder ambtenaren en andere lagen, vooral onder de vrouwen. Reeds ter wille van deze groep mogen we Duitsland niet afschrijven.

Van de Kerk temidden van dit volk laat zich het volgende zeggen:

1.

Ze moet een getrooste Kerk zijn, om zelf te kunnen troosten. Men kan in Duitsland slechts „dennoch” en „trotzdem” leven. Wie daartoe geen grond heeft, vervalt tot klagen en aanklagen. Met moraal kan men daar niet tegenop. De Kerk moet niet allereerst zeggen: slechte mensen moeten goed worden. Maar: God is goed voor slechte mensen. Er moet worden gepreekt vanuit Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus Gelukkig mag er gezegd worden, dat er in Duitslands Kerk nog vele zulke getrooste mensen zijn, die daarom ook fatsoenlijk en verantwoordelijk willen blijven.

2.

Een aldus getrooste Kerk kan het volk tot bekering oproepen. Ze kan dat, doordat ze zichzelf bekeert, d.w.z. haar schuld belijdt. De verzoeking dreigt, dat men slechts in het algemeen over zonde wil spreken of zich met anderen gaat vergelijken en zo de zaak van Duitslands schuld niet in de wordtel aantast. De Kerk was veelszins de steunpilaar ener conservatieve levensorde. Ze zal haar schuld moeten belijden. Maar iemand als Niemöller staat nog veelszins alleen. Er is echter een voorhoede. En de zaak grijpt te diep om direct voor elkaar te zijn.

3.

De kerk moet nieuwe wegen wijzen voor het politieke handelen. Maar de Duitsers hebben nog nauwelijks zelf verantwoordelijkheid. Daarom was het oprichten van partijen een der grootste fouten van de bezettingsautoriteiten. Het is ook heel jammer dat de Kerk meedoet door het stichten van een christelijke partij. Dit kan slechts het Evangelie compromitteren en de tegenstanders verharden. Een journaliste vroeg: „Professor, wat is Uw boodschap aan het Duitse volk?” Toen heb ik geantwoord: „Dat 2×2=4 en niet 5″. Ze moeten eenvoudig en practisch leren handelen, vechten voor een beetje orde en recht, niet voor eeuwige doelen en algemene beginselen. De programmatiek is een verzoeking. En anderszijds de passiviteit, als men zegt: het einde is toch nabij. En met dat einde bedoelen velen: de volgende oorlog. De Kerk moet oproepen tot samenwerking met allen die van goeden wille zijn. De conferentie van kerkelijke leiders met socialistische voormannen was een goed teken. De Kerk moet ook de plaats zijn waar men zich onder geen voorwaarde in de bloc-vorming Oost-West laat inlijven. De R.K. heeft dat al gedaan. Alleen de Evangelische Kerk kan nog zulk een plaats boven de partijen zijn.

4.

Het hele gemeenschapsprobleem moet in Duitsland anders aangepakt worden. Daarin moet de Kerk voorgaan. Duitsers organiseren steeds van boven naar beneden. In de Kerk gebeurt dat ook nog steeds. Zo wordt het paard achter de wagen gespannen en het resultaat is dan ook practisch nihil. Of men verwacht het van een betere liturgie en verdiept zich in allerlei desbetreffende details. Heeft men dan niets beters te doen? De herinnering aan de kerkstrijd kan ook nu nog de juiste weg wijzen: Kerk was en is daar, waar het Woord Gods wordt uitgelegd, waar men samen bidt en samen het avondmaal viert. We moeten niet naar de „overheidskerk” terug Het gaat om de heerschappij van Jezus Christus, in de zin van de eerste Barmer These. En men mag Hem nu ook niet weer identificeren met b.v. de lutherse belijdenisschriften der 16e eeuw. Dan wordt er weer een nieuw gezag naast Christus opgericht. Barth eindigde met te zeggen dat ook wij van wat in Duitsland geschiedt, moeten leren en leven en omgekeerd hen daar zoveel mogelijk met geestelijke en materiële hulp moeten bijstaan.

In de Waagschaal, 3e jaargang, nr. 13, 27 december 1947