Nijmeegse Marieke en Nijmeegse studenten

logoIdW

Wie in Nijmegen woont, kan om twee zaken nauwelijks heen: om te beginnen Mariken van Nieumeghen. Overal is ze: haar beeld staat op de markt, een hardloopevenement is naar haar genoemd. Er is kinderopvang met de naam Mariken en de lokale bakker bakt Mariken brood – dat buitengewoon lekker is. Het tweede betreft de grote studentenpopulatie die de stad bevolkt – Nederlandse studenten vanuit het hele land, maar ook internationale studenten. Toen ik hier kwam als predikant, vroeg ik me af of ik die twee met elkaar in verband kon brengen.

Mariken wordt Emmeken

Eerst maar even een korte samenvatting van het verhaal van Mariken. Zij is wees en woont met haar oom Gijsbrecht, die priester is, in een dorpje dichtbij Nijmegen. Op een dag vraagt Gijsbrecht haar wat boodschappen in de stad te willen doen en hij zegt erbij dat als ze niet tijdig terug kan komen, ze kan logeren bij zijn zus. Mariken gaat, krijgt de dingen allemaal niet op tijd klaar en vraagt een logeerplek bij haar tante – deze echter is afwijzend en grof en weigert haar nicht een slaapplaats, zodat Mariken buiten de stad terecht komt en ten einde raad hulp inroept van om het even wie. Dat hoort Moenen – en duivel – die de gelegenheid te baat neemt en haar van alles belooft: hij zal haar bedreven maken in de zeven vrije kunsten en daar heeft ze wel oren naar. Van Mariken vraagt hij slechts dat ze belooft te stoppen met het slaan van een kruis en dat ze haar naam, die natuurlijk een variant is op de naam van de moeder Gods, verandert. Tot het eerste is Mariken bereid, maar tot het tweede niet – uiteindelijk sluiten ze een compromis: de eerste letter van haar naam mag ze behouden. Voortaan zal ze Emmeken heten.

Samen trekken ze via Den Bosch naar Antwerpen waar ze hun intrek nemen in een herberg en gedurende vele jaren de bloemetjes buiten zetten. Moenen heeft het zo geregeld dat Emmeken inderdaad over uitzonderlijke vaardigheden beschikt, zodat van heinde en verre publiek komt om daar getuige van te zijn. In die menigten slaat Moenen dan zijn slag: hij veroorzaakt ruzies en vechtpartijen zodat er allerlei moorden plaatsvinden – al die zielen zijn winst voor de hel. Na een jaar of zeven krijgt Emmeken heimwee naar haar familie. Knarsetandend vindt Moenen het goed om samen terug te gaan naar Nijmegen – hij vreest gevaar, want hij weet dat al die jaren Emmekens oom voor haar is blijven bidden tot Maria.

Terug in Nijmegen zijn ze op de markt getuige van een wagenspel: Masscheroen wordt opgevoerd. Een confronterend stuk waarin de duivel Masscheroen aan Christus vraagt waarom Hij toch nog altijd genadig met de mensen omgaat. Ze zijn toch onverbeterlijk? Als Christus gehoor lijkt te geven aan dit duivels pleidooi komt Maria tussenbeide en voert het pleit voor de mensen, zich daarbij beroepend op het feit dat zij Jezus gedragen heeft – en Christus laat zich door haar verbidden. Dat roept bij Emmeken een heftige emotie op. Hoewel ze beseft dat haar zonde groot is, is voor haar na het zien van dit stuk duidelijk dat ze wil breken met haar leven met Moenen. Deze is daardoor ontzet: zou dit slachtoffer van hem nu toch niet voor de hel gewonnen worden? Hij trekt haar hoog in de lucht en laat haar vallen, opdat ze sterft voordat ze vergeving ontvangen heeft. Op wonderlijke wijze echter overleeft Emmeken – en als ze op de grond ligt, is daar ineens haar oom Gijsbrecht. Met een hostie die hij bij zich blijkt te hebben, weet hij Moenen weg te jagen.

De band tussen Moenen en Mariken raakt losser, maar er moet nog wel wat gebeuren. Hoe komt Emmeken vrij van haar schuld? Daarvoor moet je natuurlijk bij de kerk zijn – maar dat blijkt makkelijker gezegd dan gedaan. Als ze zich meldt in Nijmegen krijgt ze te horen dat men het daar niet durft te zeggen: ga maar naar de bisschop in Keulen – hij moet het maar zeggen. In Keulen blijkt de bisschop ook niet te durven aangeven hoe het verder moet en hij verwijst door naar de Paus. Als die het hele verhaal gehoord heeft, durft ook hij geen weg te wijzen, maar hij verzint wel een list: Emmeken krijgt een aantal boeien en kettingen om en de Paus zegt dat ze moet wachten tot de dag dat die boeien van haar afvallen – dan zal ze weten dat haar schuld vergeven is. Vele jaren verblijft Emmeken daarna in een klooster in Maastricht, waar na lange tijd – twee jaar voor haar sterven – inderdaad haar boeien losraken.

Kerkelijk onderwijs

In de editie die ik heb van Mariken, lees ik in de inleiding dat deze tekst (deels proza, deels toneel) ‘de bedoeling (had om) de beschaafde stadsleek, die zijn religieuze leven steeds bewuster en zelfstandiger vormgaf, een handleiding te geven voor een vroom en deugdzaam leven’ (25). Een vorm van kerkelijk onderwijs dus in verhalende vorm, zoals het protestantisme dat kent in de Pelgrimsreis van Bunyan. En ik kan me voorstellen dat in die laat-middeleeuwse wereld (de oudste druk is uit 1515) vol analfabetisme en gebrekkige kennis omtrent het christelijk geloof zo’n verhaal annex toneelstuk een beproefd middel was om onderwijs te geven over de grote thema’s van zonde, hoop en verlossing. En ik denk dan: valt er hier ook voor vandaag iets te leren voor die studenten die van huis weggaan naar Nijmegen om zich dan wel niet de zeven kunsten, maar toch wel een kunde eigen te maken?

Nijmeegse studenten

Het boek wijst op gevaren, dat is duidelijk. Om die waarschuwing kracht bij te zetten, worden de dingen uitvergroot. Zowel schrijver als hoorder zullen begrepen hebben dat de ellende waar Mariken in verzeild raakt zeer extreem is. Tegelijk moet er het besef geweest zijn dat wat bij haar in het groot gebeurt zich zomaar in kleiner formaat bij jou kan afspelen.

Het begint natuurlijk allemaal heel onnozel: de band met thuis wordt losser. Letterlijk doordat Mariken naar Nijmegen komt, maar ook omdat haar tante allerlei grove insinuaties doet omtrent de verhouding van Mariken en haar oom en zo afstand schept. Daar ontstaat de kwetsbaarheid die haar vatbaar maakt: wat vertrouwd was, raakt op afstand en je moet een nieuwe oriëntatie vinden. Op heel andere manieren geldt dat ook voor veel studenten die hier komen. Het belang van echte verbondenheid lijkt me de eerste les.

In de ruimte die zo ontstaan is, grijpt Moenen zijn kans. Opvallend is dat hij eerst probeert om de banden met het verleden helemaal door te snijden: niet meer bekruisen en een andere naam. Als dat voor elkaar is – alleen aan de dunne draad van die M hangt ze nog – kan hij haar allerlei moois voorspiegelen, waar zij gretig op toehapt. Zij wil ingewijd worden in de zeven vrije kunsten. Ze ontvangt die en betaalt daarvoor met haar gezelschap. Hier klinkt de stem van Mariken ineens anders dan eerder: ze is op eer uit, ze wil iets voorstellen. Bij die eigenschappen ontstaat de ruimte voor Moenen om haar steeds een stapje verder van huis te krijgen. En om op de plekken waar zij haar nieuwverworven kunsten vertoont ettelijke slachtoffers te maken. Zou ermee gezegd zijn dat een mens die vol is van zichzelf op de een of andere manier het kwaad in zijn kielzog heeft? Een waarschuwing dus: in een leven dat om jouzelf draait, vallen uiteindelijk slachtoffers om jou heen? Ook hier denk ik aan die jonge mensen die naar Nijmegen komen en van alle kanten te horen krijgen dat ze het verschil moeten maken, opvallen, dat zo de weg opengaat naar een succesvolle carrière. Jim van Os noemde onze samenleving onlangs een toxische samenleving – zoiets.

Dan is er natuurlijk de vraag van de omgang met verleden en schuld. Als Emmeken afstand neemt van het leven met Moenen ligt daar de enorme vraag: wat heeft ze wel niet aangericht? Met die vraag moet je bij de kerk zijn, zo krijgt de hoorder mee. Op zichzelf lijkt me dat terecht, maar de boodschap die Emmeken van de kerk krijgt, lijkt me onder de maat van het Evangelie te zijn. Uiteindelijk staat alles te trillen op de lengte en de ernst van haar berouw. Ja, er is vergeving, maar niet vanwege Christus’ werk, maar vanwege Emmekens boete. Het is alsof de schrijver de kerk een scherpe vraag stelt: hebben jullie nou echt iets te melden als mensen zich met grote vragen melden? Emmeken wordt van het kastje naar de muur gestuurd en er is geen bevrijdend woord. In zekere zin roept het stuk daarmee al om die nieuwe concentratie op de Schrift die zich rond 1515 al in een klooster in Duitsland bezig is zich te voltrekken. Die sprakeloze kerk waar die radeloze Emmeken terechtkomt stelt voor de vraag: als jonge mensen zoeken naar een goed woord dat werkelijk een weg wijst als ze vastgelopen zijn in die wereld zonder verbinding, weet de kerk dan zo de weg te wijzen, dat ze niet op zichzelf en de ernst van hun goede voornemens worden teruggeworpen, maar Christus verkondigd krijgen, die niet door zijn moeder omgepraat hoeft te worden, maar die ons liefheeft – meer dan enig ander schepsel in de hemel of op de aarde?

Niels den Hertog

Mariken van Nieuwmeghen & Elckerlijc. Zonde, hoop en verlossing in de late Middeleeuwen. Vertaald door Willem Wilmink met een inleiding en een teksteditie door Bart Ramakers, Amsterdam 1998.

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 5. 30 april 2022